bladen der oppositie, de koenheid van
zekere leiders, die reeds van een Voorloopig Bewind durfden spreken, het
nieuws van den opstand te Luik, waar men de Luiksche kleuren liet wapperen,
en van het oproer te Verviers en te Leuven brachten in de hoofdstad eene
altijd aangroeiende gisting teweeg: hoe meer de Regeering aarzelde en zich
achteruittrok, hoe grooter de eischen werden.
's Anderendaags ontboden de twee prinsen in hun kamp, niet den gouverneur
of den burgemeester, maar Baron d'Hoogvorst, bevelhebber van de
burgerwacht. Hij kwam met generaal Van der Smissen en de twee burgerlijke
raadgevers van den staf, Van de Weyer en Rouppe, en noodigde ze uit om zich
alleen onder hun geleide naar Brussel te begeven. Maar de prinsen eischten
de verwijdering der Brabantsche kleuren en den intocht hunner troepen
binnen Brussel. Toen d'Hoogvorst die eischen van op 't Stadhuis liet
afkondigen, weerklonk uit de menigte de kreet: "Te wapen! naar de
barricaden!" 8000 man namen de wapens, de winkels werden gesloten en de
kassijsteenen in de straten uitgebroken, door degenen die dat kunstje te
Parijs geleerd hadden! Eene tweede afvaardiging onder Baron de Secus'
geleide trok in den avond nog naar Vilvoorde, om de prinsen over te halen
geen gewapenden aanval tegen de hoofdstad te ondernemen. Na twee lange uren
bespreking, stemde de prins van Oranje er in toe, onder waarborg van zijn
persoon en zijne vrijheid, alleen door zijn staf vergezeld, binnen Brussel
te komen; de burgerwacht zou worden uitgenoodigd hem te gemoet te gaan; de
kroonprins rekende op zijne populariteit om de gemoederen tot rust te
brengen en zich op te dringen. Maar een bittere teleurstelling wachtte hem:
niet alleen werd hij ijskoud onthaald, hoorde te allen kante het geroep:
Leve de vrijheid! dreunen, zag slechts overal de Brabantsche kleuren,
ontwaarde alleen verwoede gezichten, maar aan 't stadhuis gekomen werd hij
zelfs bedreigd en moest zijn paard over eene barricade doen springen om
zijn Paleis te bereiken. Zijn ridderlijke moed kon niemand meer bewegen!
Niettegenstaande den aanslag tegen hem gericht, besloot hij Brussel niet te
verlaten vooraleer eene verzoening bewerkt te hebben. Met dat doel
vaardigde hij eene proclamatie uit die de bevolking aanmaande om de orde te
handhaven, haar belovende dat de troepen niet zouden binnentrekken. Daarna
benoemde hij eene commissie, onder voorzitterschap van den oud-minister
hertog van Ursel, gelast om met hem de geschikte ma
|