test aanteekende tegen de
militaire inzichten van de regeering; de twee dragers werden daarbij nog
belast, de Zuidnederlandsche afgevaardigden uit te noodigen Holland te
verlaten, maar kwamen weldra met het verbazende nieuws terug dat de leden
der Staten den raad gegeven hadden met den prins van Oranje te
onderhandelen. Het volk kreet verraad, de Luiksche vrijwilligers bereidden
een aanval op het stadhuis. Weldra beschuldigde men de Commissie van te
groote gematigdheid en tevens van kleinmoedigheid.
Om ze te prikkelen, hadden andere vurige leiders als Ch. Rogier, Renard,
Ducpetiaux en de Franschen Niellon, Gregoire en Chazal inmiddels, met de
toestemming van Gendebien, het _Middelverbond_ gesticht, meestal uit
Luikenaars, Luksemburgers en andere Walen samengesteld. Rogier, onder
voorwendsel dat hij vreemd aan de stad was, deed het voorzitterschap aan
Duepetiaux toevertrouwen, maar bleef in werkelijkheid de ziel van die
vereeniging, waarvan talrijke leden de Fransche vlag wilden opsteken (16en
September).
In de St Joriszaal vereenigd, durfde het Middelverbond welhaast zijn
eischen aan de Veiligheidscommissie opdringen; deze, wier gezag,
voortdurend door de uiterste partij ondermijnd, aan 't wankelen was, deed
nochtans beslissen dat men de koninklijke troepen niet zou aanvallen, en
toen den 18en een bende Luikenaars toch de voorposten der Hollanders te
Vilvoorde en Tervuren was gaan aanvallen, keurde zij deze gewelddaad door
eene proclamatie stellig af (19en September).
Gendebien, het bewind aan Felix de Merode en S. Van de Weyer overlatende,
was naar Rijsel vertrokken om zich in betrekking te stellen met de
Parijsche ballingen, die de Belgische Vereeniging in Frankrijks hoofdstad
gesticht hadden.
* * * * *
"Nu begint de regeeringloosheid, schreef Levae aan De Potter; de handel is
vernietigd door den onzekeren toestand waarin men verkeert, daar men geen
besluit durft nemen: hierdoor zijn vele arbeiders zonder werk; daaruit
ontstaan samenscholingen en woelige tooneelen die weldra zouden kunnen
noodlottig worden, want de ellende zal tot buitensporigheden leiden, indien
men er niet krachtig in verhelpt; het staat vast dat eene _geheime macht_
de werklieden ophitst om onverdedigbare of belachelijke aanspraken te
maken. Ik vrees dat de menigte zich een dezer dagen zal ergeren over de
onzekerheid waarin men ons laat, en dat men ze tot eene tegenomwenteling
zal opjagen waarvan de goede bu
|