, hoe weinig eervol
die afkeer voor de Belgische onafhankelijkheid was. Wat zijn misnoegen en
dit der Conferentie tegen Chokier nog vermeerderde, was dezes proclamatie
van 10en Maart tot de Luksemburgers, waarin de Regent verklaarde dat, trots
de Conferentie, bij de Belgen de vaste wil bestond om het Groothertogdom te
behouden.
Het bestuur van den Regent, een zeer braaf doch onbeduidend man, zonder
schranderheid noch krachtdadigheid, werd door de grootste regeeringloosheid
gekenmerkt; reeds den 20en Maart was het eerste ministerie gevallen, en het
duurde zes dagen eer een nieuw gevormd was. "De Belgen toonden zich zoo
onbekwaam om eene natie te worden, dat de Conferentie ernstig aan eene
verdeeling begon te denken."
Ziende dat de Oranjepartij het hoofd opstak te Gent, te Antwerpen en te
Maastricht, stichtte Gendebien, den 23en Maart te Brussel, met behulp van
de regeering, de _Association Nationale_, gevaarlijke tweede regeering, die
hare vertakkingen over het land verspreidde en eene soort van schrikbewind
over Belgie deed heerschen. Zij riep om oorlog tegen Holland ten einde den
toestand te redden. Ontegensprekelijk dreigde de Omwenteling onder te gaan;
het schip begon reeds te kraken; Lord Ponsonby, de Engelsche gezant,
trachtte baron van der Smissen, gouverneur van Antwerpen, tot een
Orangistischen opstand te bewegen, die echter mislukte, dank zij de
krachtdadigheid van kolonel Clump (25en Maart 1831). De tuchteloosheid
dreigde de ontreddering van het leger te volledigen.
Gent was het middelpunt der Orangisten; de oppositie had er reeds tweemaal
de Oranjegezinden als raadsleden naar het stadhuis gestuurd: de
gemeenteraad, tweemaal ontbonden, was sedert 4en Februari door eene
Veiligheidscommissie vervangen, en Gent, evenals Antwerpen, in staat van
beleg verklaard. "Alle tucht, zegt De Gerlache, was teniet, zoo wel bij de
militairen als bij de burgers. De officieren klaagden elkaar bij de
regeering en in de dagbladen aan. Men kan het niet betwijfelen dat vele,
zelfs hooggeplaatste lieden, volgaarne aan de restauratie der Nassaus
zouden geholpen hebben, om met dien toestand gedaan te maken. Maar het volk
was er zeer tegen." Inderdaad, oeconomische oorzaken en private belangen
hadden gemaakt dat de Orangisten voor het meerendeel grootnijveraars en
groothandelaars waren; de nieuwe mekanieken hadden eensdeels een
vermindering van handwerkgebruik en een uitwijking van buitenlieden naar de
steden teweeggebracht. Reeds
|