ie ik dien grootschen gordel van geweldige bergtoppen voor
mij, zoo duidelijk als in dat plechtige, onvergetelijke uur: dien
weergaloozen kring van ontzaggelijke reuzen, zich hoog verheffende
boven de massaas en bergketens, die hun als het ware ten voetstuk
verstrekken. Ik zie weer de Dent-Blanche, met haar fiere witte
kruin; den Gabelhorn, den Rothhorn, met de scherpe spits; den
onvergelijkelijken Weisshorn; de Mischabelhoerner, niet ongelijk aan
reusachtige torens, geflankeerd door den Allalinhorn, den Strahlhorn,
en den Rimpfischhorn; dan den Mont-Rose met zijn talrijke naalden,
den Lyskamm en den Breithorn. Achter ons verheft zich de prachtige
berggroep van het Berner Oberland, beheerscht door den Finsteraarhorn;
dan de groepen van den Simplon en den Sint-Gothard; de Disgrazia en
den Orteler. Naar het zuiden dringen onze blikken door tot ver voorbij
Chiavasso, in de vlakte van Piemont. De Viso, hoewel honderd mijlen
verwijderd, schijnt dicht bij; op een afstand van honderd-dertig mijlen
vertoonen zich de Zee-Alpen, door geen nevelsluier omhuld. Onder
hunne toppen herken ik al dadelijk mijne eerste liefde, den
Pelvoux, dan de Pointe des Ecrins en de Meye; voorts de groepen
der Graische Alpen; eindelijk, ten westen, troont, schitterende in
het gouden zonnelicht, de fiere koning der Alpen, de wonderschoone
Mont-Blanc. Drieduizend-driehonderd el beneden ons strekken zich de
groene velden van Zermatt uit, bezaaid met hutten, woningen, chalets,
waaruit dunne zilveren rookwolkjes opstijgen. Aan de andere zijde
vertoonen zich, in eene diepte van tweeduizend-zevenhonderd el, de
weilanden van Breuil. Nog zie ik voor mijne oogen opdoemen dichte
sombere wouden, malsche groene weiden, schuimende watervallen,
spiegelgladde meeren, vruchtbare akkers en eenzame wildernissen,
vlakten blakerende in de zon, en kille ijsvelden. Wat oneindige
verscheidenheid van vormen en omtrekken! Zacht golvende lijnen,
glooiende hellingen, en steile, loodrechte, overhangende rotsen;
bergen van steen en bergen van sneeuw; somber, donker, ernstig, of
wel schitterend van oogverblindend wit; versierd met hooge muren,
torens, spitsen, naalden; uitloopende in piramiden, in koepels,
in kegels, in naalden, slank en bijna doorzichtig als de torens der
gothische kathedralen.... Geen samenvoeging van lijnen, geen spel van
contrasten, geen schakeering van tinten, die zich hier niet voor den
verrukten blik onthulde.
"Wij toefden een uur lang op den top.
"One
|