dat hen 't eerst zag. Ze zongen
hun lied van vrede en rust, hun lied van melancholie voor den eenzame,
hun lied van geluk, voor hem die niet eenzaam is, voor hem, die draagt
het lichtende geluk in zich, overal.
Toen het viooltje wakker werd, en haar vriendje nog bij zich vond,
en het dennelied hoorde, hief ze haar teer-blauw kopje vol gedachten
naar de dennen, en zag op in heerlijke dankbaarheid, waar de nieuwe
dag kwam tusschen hun kruinen. Ze durfde niet het eerst te spreken, en
wachtte tot de kikker iets zeggen zou. Hij zat nog altijd in dezelfde
houding van rust; en met stille bewondering keek het bloempje naar
zijn mooie, zachte, gemarmerde borst.
Eindelijk vroeg ze met een heel bedeesd stemmetje:
--Ben je wakker?
--Al lang! zei de kikker bedaard.
--Waarom zeg je dan niets?... Goeden morgen!
--Ik zat te denken waar ik mijn ontbijt zal gaan nemen.
--Wat is dat?
--Waar ik zal gaan eten!
--Wat is eten?
--Dat moet je doen om te blijven leven.
--Ik doe het toch nooit!...
--Jawel, dat is te zeggen: van jou kan men het niet zien! Ik eet
wormpjes en vliegen en muggen; maar jij eet vocht uit de aarde,
met je wortels die er in vastzitten!
Het viooltje dacht na. Ze had daar nog niet op gelet. Ze had maar
gedroomd boven de aarde uit, er niet aan denkende, dat ze er in vastzat
met haar wortels, en dat haar leven samenhing met het voedsel dat
de donkere, zwijgende aarde haar verstrekte. Ze had met haar blauwe
gedachten geleefd boven de aarde, gezocht tot het licht, en begreep
nu opeens, dat de aarde had gezorgd dat ze dit doen kon. Wat was
dat wonderlijk! Waarom zocht je boven de aarde, als je van de aarde
leefde? Waarom?
--Waarom leef je eigenlijk? vroeg ze den kikker, als slotsom van
haar overdenken.
--Wat heb ik je gezegd? waarschuwde deze, zijn sfinxen-houding
bewarende.
--O, ja, neem me niet kwalijk! Maar weet je: ik moet altijd denken aan
't geen ik niet begrijp.
--Dat is verkeerd. Ik denk alleen aan wat ik weet; dat is veel
eenvoudiger. Maar nu ga ik eerst eten zoeken. Aan 't eind van dit
pad is een weiland; daar zal ik wel wormpjes vinden!
--Je komt toch weer terug?
--Jawel ... als je me tenminste belooft, niet meer te denken aan
dingen die je niet begrijpt. Dat brengt me uit mijn humeur.
--Dat kan ik niet beloven! Ik kan er toch niets aan doen, als ik aan
iets denk?
--Praat er dan niet over.
--Ik zal mijn best doen, heusch! beloofde 't viooltje: Ga nu maar
eten en k
|