hem toch toe!
--Ja; maar vader kan niet vragen... en daar heeft hij gelijk in. Men
vergeet hem.... We kunnen immers toch leven! Waarom zullen we dan
vragen?...
--Maar het is toch zijn recht!
Elze lachte.
--Vader zegt dat Recht dood is, voor hen die 't niet kunnen
levend-koopen! Maar als de prins koning is, ga ik naar hem toe,
om te vragen.... Vader wordt oud en moet geholpen worden!
--De prins zal zeker helpen!
--Is hij goed?
--Dat weet hij zelf niet!
--Maar jij? Hoe vindt jij hem?
--Ik ken hem niet!
Weer zwegen beiden en zagen droomerig de blanke duiven trippelen,
opvliegen en neerdalen. Elze bukte zich, een duifje streelende, dat
langs haar voeten vlijde om aangehaald te worden. Haar golf-haar viel
zwaar naar voren.
--Wat heb je mooi haar! zei de prins. Zoo zacht en lang!
Elze bloosde van genoegen.
--Vader zegt nog wel, dat ik het moet opsteken of afknippen! Maar ik
begrijp niet waarom....
--Neen; dat zou jammer zijn. Mag ik... mag ik het even aanraken....
Elze zweeg. Toen wendde ze haar hoofd af, en zei:
--Och! waarom niet!
Voorzichtig bracht de prins het luchtige, golvende haar bij zijn
gezicht, dat hij er in verborg. Toen kuste hij het, terwijl een warme
blos zijn wangen kleurde.
De duiven werden onrustig. Ze vlogen op: eerst een paar, toen allen,
en verborgen zich tusschen de bladeren van den boom, zoodat ze geheel
onzichtbaar waren.
--Je moet weg gaan, zei Elze. Ze had nog altijd haar gelaat afgewend,
en vouwde nu stil haar handen.
--Waarom?
--Dat weet ik niet....
Plotseling stond ze op en luisterde.
--Vader!... zei ze, vlug het huisje in gaande, waarvan de deur
open bleef.
De prins wilde haar volgen; maar op het pad dat naar het bosch leidde,
zag hij denzelfden ouden man komen, die hem 's morgens den weg had
gewezen.
Op eenige passen afstand bleef hij staan. De prins stond op. Toen wierp
de oude man zijn nu gevulden zak op den grond, en kwam nader. Beide
handen lei hij zwaar op de schouders van den prins, en zag hem lang
en vast in de oogen.
Toen zei hij langzaam:
--Dezen weg heb ik u niet gewezen; maar ik heet u welkom zooals mijn
plicht is... wie ge ook zijn moogt. Uw oogen laten uw ziel lezen;
en daar is geen bedrog tusschen die twee. Volg me, en deel ons maal,
als 't u niet te eenvoudig is.
Toen volgde de prins den ouden man in het huisje.
Zwijgend gebruikten ze het sobere maal. De prins sprak niet. Alleen
Elze vroeg met korte zinnetjes
|