haar neer. De prins ging het huisje in.
Slapend in zijn eenvoudigen, houten zetel, zat daar de oude man. Zijn
hoofd leunde achterover, en zijn breede handen lagen gevouwen op
zijn knieen.
Eerbiedig wachtte de prins, totdat de vriendelijke oogen onder de
zware wenkbrauwen zich openden. Ernstig, bijna toornig, vestigden
zij zich op den jongen man.
--Had ik u den weg niet goed gewezen, vreemdeling, dat ge
weerkeert! vroeg hij streng. Hoe hebt ge durven komen? En wie heeft
u geleid?
--Mijn hart, oude man, zei zacht de prins. Vergeef dat, wanneer het
sterker was dan uw wil.
--En wat zoekt het hier?
--Liefde, oude man! En die heeft het gevonden!
--Wie zijt ge, en met welk recht volgt ge uw hart?
--Met het recht dat ieder mensch heeft op geluk.... Maar laat ik u
verhalen, en oordeel dan.
Toen vertelde de prins alles: zijn kinderjaren, zijn jeugd, en zijn
vlucht uit het paleis van zijn vader, den koning.
--Ge zijt dus prins Ando, zei somber de oude man. Wat wilt ge nu?
--Dat Elze met mij gaan zal, en dat gij ons geleiden zult naar mijn
vader, bij wien ik uw dochter zal brengen als mijn vrouw.
Maar somber bleef het vriendelijke gelaat van den ouden man; en lang
duurde het, voor de stille denkende gestalte bewoog.
Eindelijk stond hij op, en stiet de deur open.
--Elze! riep hij naar buiten.
Weldra kwam het meisje in de open deur, het geheele vertrekje
verhelderend door haar wit kleedje, dat licht mee bracht. Achter haar
aan liep een van de witte duiven, die op den drempel even toefde en
toen heen vloog.
Elze zag angstig den prins aan, en daarop naar het sombere gelaat
van haar vader.
--Vader! riep ze, en knielde neer bij den ouden man, die zijn hand
op haar blond hoofd lei.
--Deze vreemdeling is prins Ando; hij heeft je lief, en wil dat je
zijn vrouw zult wezen, Elze, zei de grijsaard droevig.
--Vader! smeekte Elze, en strekte als om hulp de handen naar den
ouden man uit.
--Als Elze dat wil!... zei de prins, nu ook met treurige stem.
Elze begon zacht te schreien, en bedekte de handen van haar vader
met kussen. Ze antwoordde niet.
--Ik zal maar heengaan... vervolgde de prins en wendde zich naar
de deur.
Toen stond Elze op, en sloeg haar armen om zijn hals; en haar hoofdje
tegen hem aanvleiend zei ze zachtjes, fluisterend:
--Blijf bij ons....
--Dat kan niet! zei de prins ernstig. Dat mag ik niet doen.
--Neen! stemde de oude man toe; dat mag hij niet doen. Zoo spoedig
hij
|