volgde den prins en
haar vader.
In zijn breeden stoel gezeten, zag de koning droevig in den tuin, die
zijn paleis omgaf. Schemer hing al zwaar in de zomersche paden; en nog
altijd was zijn zoon niet terug gekeerd, na twee dagen afwezig zijn.
Hij was alleen. Slechts een onzichtbare schim was met hem in de
half-duistere zaal: de Angst, die er ronddwaalde, en hem geheimzinnig
toefluisterde: dat de prins misschien nooit weerkwam....
--Ik wil alleen zijn! had nu reeds twee lange dagen zijn bevel
geklonken, tot allen die het waagden hem te naderen.
Met gefronst voorhoofd zat hij voor zich uit te staren. Zijn oogen, moe
en dof van slapelooze nachten, schenen twee gebluschte sterren. Zijn
stille handen waren steun-zoekend om de armen van zijn zetel geklemd.
--Waarmee heb ik dat verdiend?... Waarmee?... dacht hij, en pijnigde
zonder tot een vaste uitkomst te geraken zijn oud, moe hoofd met
nadenken.
Hij vergat, dat niemand, ook zelfs geen koning, de zee, den storm,
en het menschelijke Noodlot bedwingen kan. Dat de zee, de storm,
en de natuur in den mensch, sterker zijn dan alle door intellect
gemaakte aardsche machten; en dat eenmaal alle geweld daaraan gepleegd,
neerkomt op het hoofd van den geweldenaar.
Als levenloos zat hij voor zich uit te staren; een schim van
zichzelf....
Plotseling vaart een rilling door hem heen. Hij heeft een stem gehoord:
zijn stem! Het gordijn dat de zaal waarin hij zit in tweeen deelt,
wordt terzijde geschoven, en in een vagen lichtschijn ontwaart hij
zijn zoon, en achter zijn zoon een lichte vrouwen-gestalte.
Opstaande breidt hij zijn armen uit; en met een kreet van geluk sluit
hij zijn kind er in, en houdt hem vast ... heel lang vast....
Daarop zoeken zijn oogen de lichte gestalte, die met gebogen hoofd was
blijven staan; en ze zien naast haar nog een gedaante, donker-grijs in
't weifelend licht.
Voor zijn vader iets vragen kan, neemt de prins Elze bij de hand;
maar ontzag en verlegenheid doen haar eenige schreden van den koning
verwijderd neerknielen.
Haar lange, losse haren vallen golvend om haar heen; en terwijl ze
het hoofd buigt, vouwt ze haar handen over de borst, en wacht....
Toen zei de prins:
--Vader, dat ik deemoedig tot u wederkeer, dank het dit meisje! Lang
zou ik wellicht nog gedoold hebben in mijn niet-begrijpen, met wrok in
't hart, wanneer ik haar niet gevonden had, en door haar: de Liefde,
het hoogste geluk. Ge hebt me dit willen onthouden..
|