ogenis, wat er altijd in was, zoodra
zij Uwe Hoogheid zagen!
--Voedster, er is iets anders in uw lach! Zeg mij wat!... Zeg mij wat!
Toen werd de vrouw stil, en het vogeltje in haar hart zong luider; maar
ze drukte haar hand op haar hart, opdat de prins het niet hooren zou.
--Als mijn prins groot is, zal hij het weten, zei ze. En nu gaan wij
uw bloemen brengen aan uw vader, opdat hij zien zal, dat ge voor hem
de mooiste vinden kunt.
--Dat deed ik niet, voedster, dat deden de vlindertjes, zei de prins,
zijn krans nemende. Ze fladderden ... fladderden ... fladderden
... tot ze bij de mooiste bloemen waren; en ik ging ze na.
--Zoo zullen uw gedachten fladderen ... fladderen ... fladderen
... tot ze bij het mooiste zijn, en gij zult hen volgen; dacht de
voedster. Of, men zal uw gedachten moeten vastprikken als opgezette
vlindertjes; dan zullen ze sterven voor ze het mooiste gevonden
hebben..................
Veel jaren waren heengegaan. De kleine prins was opgegroeid tot
jonge-man; en goedheid en verstand waren in hem geworteld als
pijnboomen in een rots. Hij liep nu niet meer kapelletjes na, opdat
ze hem bij de mooiste bloemen zouden brengen. Zelf kon hij die zeer
goed vinden; en als hij ze plukte, was het om ze te geven aan zijn
voedster-moeder. Want hoewel hij zijn vader, den koning, eerde en
liefhad, de vrouw die hem tot een moeder was geweest, bekleedde in
zijn hart de plaats die anders door het sterven van zijn eigen moeder
leeg zou zijn gebleven.
Hij was een schoone jonge man geworden; en allen die in zijn omgeving
waren, eerden zijn verstand, en de juiste woorden, waarin hij dit
kon kenbaar maken. Verre van daardoor trotsch te worden, was dit een
reden voor hem, om eerbiedig op te zien tot hen, die hem geholpen
hadden zijn geest te ontwikkelen.
Allen die in aanraking waren gekomen met den prins, hadden, gedachtig
aan het bevel van den koning, zorgvuldig vermeden het woord Liefde
te noemen in zijn bijzijn, of te spreken over onderwerpen, waardoor
de prins in zijn gedachte zou kunnen krijgen, dat er op aarde een
hartstocht bestond, die soms zoo groote macht over de menschen verkreeg
als de Liefde.
Zijn voedster-moeder zag hem dikwijls medelijdend aan; vooral als zij
alleen was met den prins, en het zingen van het vogeltje in haar hart
niet overstemd werd door rumoer van buiten.
--Wat zou hij nu denken? vroeg ze zichzelve af, als ze de droomerige
oogen van den jongen prins met een onbestemd
|