oogde bron, waar hij
vergeefs het water zocht waarnaar hij angstig smachtte....
Toen boog de vrouw als overwonnen het hoofd, Ze vouwde haar handen
in haar schoot; en luisterend naar het zingen in haar, neigde ze zich
tot den prins, fluisterend:
--Alles hebt ge begrepen, prins, alles, behalve mijn oogen, als ze
zwijgend spraken van mijn twijfel aan de wijsheid van grauwe haren
en verdorde harten ... als mijn oogen lachten om de dwaasheid van
grijze mannen, die meenden dat ze u het geluk konden geven, zonder de
Liefde. Mijn oogen hebben niet willen spreken prins; maar ze hebben
niet kunnen zwijgen. Ze hebben niet kunnen zwijgen, wat mijn hart
dacht, toen uw vader, de koning, zijn bevel uitvaardigde, dat gij
zoudt leven zonder de Liefde te kennen, de Liefde, die het hoogste
geluk geeft: het eenige geluk op aarde. En mijn oogen lachten hun
zekerheid, dat ook eenmaal voor u zou opgaan de goudene, gloeiende
zon van de Liefde, waarbij uw vroeger leven van kalme tevredenheid
zou verdwijnen, zooals een grijze mist-dag zonder kleur heengaat,
geen indruk achterlatende.
Nauwelijks had de vrouw die woorden gesproken, of een klein, rood
vogeltje vloog op uit haar borst, wiekte driemaal rond haar hoofd en
verdween langzaam stijgende in 't hemelblauw.
--Wat heb ik gedaan? riep ze uit, plotseling tot zichzelve komende. Dat
mijn oogen blind waren geworden en mijn lippen stom! Om mijn belofte
aan u te houden, schond ik de zwijgende gelofte aan uw vader; overtrad
ik zijn bevel! Vloek over mij! Vloek over mijn woorden!... Vloek over
de waarheid mijner oogen....
De prins had zich opgericht. Hij zag droomerig voor zich uit.
--Waarom, voedster, ken ik alle woorden en hun beteekenis, en alleen
niet de beteekenis van het woord: Liefde, dat toch een schoonen klank
heeft? Waar kan ik vinden datgene, wat dit woord aanduidt? Ik zoek
in mijn herinnering, maar vind daarin zelfs niet den klank van dit
woord. Wel moet het van veel invloed zijn, dat men het dus heeft
willen verwijderen uit mijn leven....
Voedster, ik sta hier, alleen, hulpeloos, als een blinde die in 't
ledig tast. In geluidloos donker ben ik, op een aarde die ik niet
ken! Waar kan ik vinden, dat groote, eenige geluk, dat men mij heeft
willen onthouden? Zeg het mij, opdat ik zoeken ga!...
Maar de vrouw luisterde niet. Jammerend had ze zich ter aarde
geworpen. En haar snikken, dat anders den prins tot tranen zou hebben
geroerd, verhardde hem nu, bij de gedachte: men heef
|