r heldere hemel-oogen op ons neerziet, zal u de
waarheid doen spreken. Immers, gij, mijn lieve moeder, zult niet de
eerste onwaarheid willen zeggen die deze morgen op aarde hoort. Ik heb
u dit willen vragen, vroeg, heel vroeg, als nog bijna geen schepsel zou
waken behalve wij; als het leven nog niet begonnen zou zijn rondom ons,
het leven, vaak zoo vol onwaarheid, waarin onze ziel zich kan hullen
later op den dag. Zie, moeder: de morgen is jong, onschuldig als een
kind; en geen goed mensch kan liegen, als kinder-oogen hem aanzien....
Hier, op deze zelfde plaats, was ik eens bezig met bloemen plukken,
toen gij, uit het paleis komende, me in uw armen opving en kuste.
Er was toen iets in uw oogen, dat ik er vroeger niet in gezien had,
en dat ik niet begreep. Ik vroeg u, wat de lach beduidde, dien ik
zag waar ik hem anders niet zag; en ge antwoordde: dat ik dit weten
zou als ik groot was.
Later heb ik nog dikwijls dien lach in uw oogen gezien. Ik ben
opgegroeid van kind tot man, wetende dat er iets was dat ik niet wist,
en eenmaal weten zou, door u. Als we alleen waren, moeder, heb ik
dat gevoeld; en ik heb er veel aan gedacht; maar altijd zweeg ik,
vertrouwende op uw belofte.
Nu, voedster, is de dag gekomen, waarop mijn vader, waarop het volk
me aanziet als een man. Ik ben nu groot geworden, niet waar? Zie me
nu aan met denzelfden lach in uw oogen, dien ik nooit begrepen heb,
en zeg me wat hij beduidt.
De vrouw zag rond. Ze zag om zich heen als een gevangen vogel;
en het vogeltje in haar hart, dat jaren lang daar gezongen had,
zong nog harder dan anders ... en ze lachte, stil voor zich heen,
evenals op den dag toen de koning haar verboden had over Liefde te
spreken tegen zijn zoon ... maar ze zweeg, denkende aan haar belofte.
--Voedster, zei weer de prins, voor haar neerknielende: gij, die
goed voor me geweest zijt als een moeder; gij, die me als klein,
hulpeloos kindje gedragen hebt in uw armen, gekoesterd aan uw borst,
gevoed met uw lijf, laat me niet vergeefs vragen, zoodat ik twijfelen
ga aan uw woorden, nu, en voor altijd. Zie, alles om me heen begreep
ik, voor zoover menschen kunnen begrijpen: alleen dien lach niet;
en juist daardoor moest ik altijd aan hem denken, en vraagde de blik
mijner oogen naar zijn oorsprong....
Denk nu aan de belofte, mij gedaan toen ik nog een kind was, en vervul
haar, opdat mijn hart zich niet van u moge afwenden zonder lafenis,
zooals een dorstige zich afkeert van een verdr
|