ard op de grenzen van
het weten, tot onze oogen dof waren en onze harten verdord; en zoo wij
nog even wijs zijn gebleven als een voor ons, is dit niet onze schuld.
Voor ik, van heel ver, hierheen kwam, heb ik mij, uw vraag voor
oogen houdende, zes weken afgezonderd van alle menschelijk verkeer:
vastende, biddende, en alleen overdenkende het antwoord dat op die
vraag te geven is.
De uitkomst van mijn overpeinzingen geef ik u, als het beste wat ik
u geven kan.
Het geluk bestaat uit drie dingen: gezondheid, materieele welvaart,
en een door hartstochten vrij gelaten leven. Het geluk is in ons,
en we kunnen het alleen bewaren, door het onafhankelijk te laten
van alle invloeden buiten ons. Van het begin der schepping af,
is de grootste vijandin van het door mij bedoelde geluk, de Liefde
geweest. Zij heeft de eerste menschen uit het Paradijs verjaagd; zij
heeft oorlogen doen komen over vredige landen, en booze hartstochten
doen ontbranden in rustige harten.
Daarom, o wijze koning! zoo ge uw zoon, bij de gezondheid, die hij,
zoo wij hopen, behouden zal, bij de welvaart, die gij hem zult
trachten te geven, wilt laten verkrijgen den innerlijken vrede, en
de rust, die noodig is, om zich zoo gelukkig te voelen als dit een
mensch mogelijk is, houd dan verre van hem de liefde, de vijandin
van vredig menschen-geluk.
De koning boog het hoofd, en bepeinsde wat de grijze wijze als zijn
gedachte geuit had. Toen, hem aanziende, zeide hij met rustige stem:
--Uw woorden lijken mij het meest op echt goud; en mochten zij het
al niet wezen, ze verblinden mijn geest van waarheid-schijn. Ga,
dat mijn schatbewaarder u geve, loon ver boven hetgeen ge vragen zult!
De grijsaard boog en trad eerbiedig terug.
--Gaat nu allen heen en vergeet mijn booze woorden! vervolgde de
koning, zich wendende tot de vergaderde wijzen. Een onder u, heeft
u allen gekroond met de lauweren van zijn geest.
Buigend verstrooiden zich de wijzen, en keerden weer tot hun boeken.
Nu riep de koning tot zich, de bekwaamste mannen uit zijn rijk, en
stelde hen aan als leermeesters over zijn zoon. Hij riep hen allen
bijeen, en met hen, de vrouw die de diensten eener moeder zou blijven
verrichten bij den prins.
--Hoort!... daverde zijn blijde stem, die klonk als trompetgeschal na
een overwinning. Ik heb u aangesteld als leermeesters over mijn zoon,
den prins, mijn kind en het kind mijner lieve gestorven vrouw, uw
gewezen koningin! Gij zult hem leeren
|