n uitweg.
"En hoe goed hadden wij het tot hiertoe! Hoe goed hebben wij met
elkander geleefd! Zij was tevreden en gelukkig met de kinderen,
ik legde haar niets in den weg en liet haar met de kinderen en de
huishouding haar eigen gang gaan. Dit is waar: het was niet goed, dat
Jeanne bij ons gouvernante was, dat deugde niets! Een minnarij met een
gouvernante is iets triviaals! Maar welk een gouvernante was zij ook!"
Daarbij herinnerde hij zich weer levendig de zwarte, guitachtige
oogen en het betooverend glimlachje van mademoiselle Roland.
"En zoo lang ze bij ons in huis was, heb ik mij toch ook niets
veroorloofd! Het ergste is echter, dat zij al.... Ach, het moest
alles zoo komen! Ach, ach, wat nu gedaan, wat nu toch gedaan?"
Op die vraag vond hij slechts het eene, algemeene antwoord, dat het
leven op de ingewikkeldste en onoplosbaarste vraagstukken geeft: Leef
zoo, dat gij elken dag zijn recht geeft, tracht u zelf te vergeten
en te bedwelmen in den droom des levens.
"Verder zal het wel terecht komen," sprak Stipan Arkadiewitsch tot
zich zelf, stond op, trok een grijzen met blauwe zijde gevoerden
chambercloak aan, maakte die met de van kwasten voorziene koorden
vast, zette zijn breede borstkas door een diepe ademhaling uit, ging
met den gewonen elastischen tred van zijn krachtige beenen, die het
weldoorvoede lichaam zoo gemakkelijk droegen, op het venster toe,
trok het gordijn op en schelde.
Terstond verscheen zijn oude kamerdienaar Matjeff met rok, laarzen
en een telegram in de hand. Achter dezen verscheen de barbier met
alle benoodigdheden voor zijn meester.
"Zijn er ook acten van het gerecht gekomen?" vroeg Stipan
Arkadiewitsch, nam het telegram en zette zich voor den spiegel.
"Daar op tafel," antwoordde Matjeff en zag zijn heer met een vragenden,
deelnemenden blik aan. Een oogenblik later voegde hij er met een sluw
lachje bij: "Er was iemand van den stalhouder hier."
Stipan Arkadiewitsch antwoordde niet, slechts zag hij in den spiegel
Matjeff aan. Aan de blikken, die zij in den spiegel wisselden zag men,
dat zij elkander goed begrepen. Stipan's blik scheen te vragen:
"Waarom zeg je mij dat? Weet je dan niet?".... Matjeff stak de handen
in den zak van zijn buis, trad met een voet terug en zag zijn heer
met een goedmoedigen, nauwelijks merkbaren glimlach aan.
"Ik zeide hem, dat hij den volgenden Zondag weerkomen en voor dien tijd
noch u, noch zich zelf onnoodigen last moest aandoen." 't Was blijkb
|