hopende dat ik naar mijn kamer zou kunnen gaan, zonder door iemand
gezien te worden. Maar in den gang kwam Favre mij tegen, en vroeg:
"Wie is daar?" Toen hij licht gehaald had en mij zag, begon hij
luidkeels te roepen, en bracht zoo het gansche huis op de been. Twee
dozijn hoofden werden toen bij elkaar gestoken om te raadplegen over
den toestand van het mijne, zonder dat die plechtige beraadslaging
groote vruchten opleverde. De dorpelingen gaven eenstemmig den raad,
dat ik mijne wonden moest wasschen en verbinden met heeten azijn met
zout vermengd. Te vergeefs verzette ik mij tegen dit paardemiddel: ik
moest mij onderwerpen. Andere geneeskundige verpleging viel mij niet
te beurt. Heb ik het aan dit zeer eenvoudig geneesmiddel of aan mijn
krachtig gezond gestel te danken, dat ik zoo spoedig herstelde? Ik
weet het niet; maar zeker is het dat mijne wonden al spoedig genezen
waren en dat ik na verloop van eenige dagen weer op de been was."
Dit noodlottig ongeval, waarbij hij op den rand des verderfs
was geweest, vermocht den heer Whymper niet af te schrikken. Den
23sten derzelfde maand begaf hij zich weder op weg met Jean Antoine
Carrel, een jager Cesar genaamd, en Meynet. Achter den Toren gekomen,
werden zij door een zoo geweldigen storm overvallen, dat zij moesten
terugkeeren. Eene vijfde poging, op den 24 en den 25sten beproefd,
slaagde niet beter; en den daarop volgenden dag moest ook de heer
Tyndall het opgeven, hoewel hij, volgens zijn zeggen, slechts een
steenworp van den top verwijderd was geweest.
De zesde poging van den heer Whymper had plaats in 1863. Een geweldig
onweder en herhaalde steenstortingen, waarbij zijn leven groot gevaar
liep, dwongen hem ook nu onverrichter zake terug te keeren.
Twee jaar later, in 1865, hervatte de onverschrokken reiziger den
aanval. Ditmaal besloot hij eerst langs de oostelijke helling op te
stijgen, die, volgens zijne waarnemingen, niet zoo steil was als zij
wel scheen. Verschillende redenen echter bewogen hem, wijziging in
zijn plan te brengen. Het reisgezelschap vertrok van Breuil den 21sten
Juni; het bestond uit de heeren Whymper en Reilly en de gidsen Croz,
Almer en Biener. Geweldige steenlawinen noodzaakten hen zoo spoedig
mogelijk op hunne schreden terug te keeren, en naar den Hoernli te gaan,
om van daar de oostelijke helling te bereiken; maar hier stuitte men
op een onverwacht beletsel. De overgang naar den Mont-Cervin was
niet meer mogelijk: de gletscher had zich zo
|