kunnen leven; en op
beide zou zo een deftig man weinig gestelt zyn. Hy zou my voor een
dartel wyfje, en ik hem voor een regten Joris steiloor aanzien. o Dat
zou een pret zyn om dol te worden! Neen: Laat hy u nemen, dan zult gy
beide even gelukkig zyn, en laat my, zonder met Cupido in eenig
verschil te raken, myn _Wegje_ (zeit Tante) zoetzappigjes af kuieren.
_Juffrouw Buigzaam_. Weet gy wat, Liefde? zo ik de jaren van u had, en
de Heer Hendrik beminde my, zo als hy u bemint, geloof my, dat ik hem
nemen zou.
_Ik_. Gy zoudt niet, dan op eene voorwaarde.
_Juffrouw Buigzaam_. En welke voorwaarde?
_Ik_. Dat gy, by myne jaren en zyne liefde, die wysheid bezat, die gy
nu hebt; anders zoudt gy 't niet een zier beter maken, dan ik nu.
_Juffrouw Buigzaam_. Vindt gy ook meer behagen in den Heer R., genomen
dat hy u insgelyks beminde?
_Ik_. Dat kan ik ook nog al zo niet zeggen: maar ik heb geen reden,
dunkt my, om met een van beide iets optehebben, om dat ik geen oogmerk
heb om van hunne overtollige beleeftheid immer gebruik te maken. De
Heer R. handelt my met eene achting, en tevens op zulk eene verpligtende
wys, dat ik, ten zy gy er iets wettigs tegen hebt, my ook geengageert
heb, om morgen een nieuw stuk te zien spelen: hy heeft u insgelyks
verzogt, maar ik heb gezegt, dat ik niet geloofde, dat gy mee gaan zoudt.
_Juffrouw Buigzaam_. Wel, ik weet het niet, zou ik eens van de Party
zyn? ik heb opinie, dat dit stuk schoon is: als ik redelyk wel ben,
zal ik mee gaan.
_Ik_. O, wat zyt gy eene verpligtende Vriendin!
_Juffrouw Buigzaam_. Myne liefde voor u doet my veel doen.
Zeg vry myne _zorg_, viel ik haar in, haar met eerbied omhelzende, en
een kusch gevende.
Zie daar, Letje lief, dit moest ik u schryven. Nu heb ik geen
oogenblik tyd meer. Ik moet my nog opdrillen; Blondel staat reeds naar
my te wagten, om my te kappen. Duizend groeten van
Uwe eigene
SAARTJE.
Noten:
[1] Een poos.
[2] I Sam. XXVIII, 7.
[3] Aspasia en elders.
[4] Begeleiders.
EEN EN NEGENTIGSTE BRIEF.
DE HEER R. AAN DEN HEER G.
_Vriend Jan!_
Hoe dikwyls, dou lompen Kaerel, zal ik u dan moeten zeggen, dat my
alles verveelt, en gy met uwe weergaze aapenkuren, kwakzalvers
loopjes, en zotte uitnodiging, met een paar onzer Lievertjes, nog wel
het allermeest? Wat kan ik, arme duivel, doen; waarom denken, dan aan
de
|