id, mijn beste P....! ik heb in mijn vroegere betrekkingen wel
wat anders te doen gehad als memorien te schrijven: en op mijn jaren
betaamt het eer, dat men zich met de toekomst, dan met het verledene
bezig houde."
"Nu ja!--Maar nu doet gij zulk een grooten sprong. Zoo gij op uw
vijftigste jaar begonnen waart, zoudt gij ruim den tijd hebben gehad,
eenige boekdeelen te vullen."
"Hoor! ik heb nooit verlangd, mij een naam te maken: en al wat ik begeer
is, na mijn dood vergeten te worden."
"Foei! Gij weet te goed, dat er menschen genoeg zullen zijn, bij wie gij
in gezegend aandenken zult blijven: en het zou u zelfs leed doen te
denken, dat die u vergeten konnen."
"Kom! kom! gekheid! Gij weet wel, dat ik het in dien zin niet meen; maar
wil ik u eens zeggen, waarom het dwaas in mij zou geweest zijn, als
schrijfster op te treden?--Zoo als gij mij nu kent, houdt gij er van,
mij te hooren keuvelen en somtijds misschien wat doorslaan: en later
als ik dood ben, zult gij, vertrouw ik, wel eens aan de oude Juffrouw
denken, als aan iemand, die nog al wat van den ouden tijd wist te
vertellen; en mogelijk gebeurt het, dat gij nu en dan aan dezen of
genen, die verkeerd onderricht is; toevoegt, hoe Juffrouw Stauffacher,
die het wel wist, dat verhaalde; maar zoo ik gedenkschriften had
uitgegeven, dan ware ik niet langer de oude Juffrouw meer, die men op
haar woord geloofde, maar een schrijfster; die elk het recht zoude
hebben met aanmerkingen en kritieken op 't lijf te vallen.--Spreek mij
niet tegen," vervolgde zij, ziende, dat ik het hoofd schudde, als
iemand, die niet overtuigd is: "ik weet het beter:--en dit ware niet
alles; maar ik zou geen genoeglijk uur meer met u of mijn andere goede
vrienden hebben. Thans mag ik u nog de eene of andere anecdote
vertellen, die gij tien of meermalen gehoord hebt; maar waar gij de
beleefdheid hebt naar te luisteren, als of zij u geheel nieuw
voorkwam;--maar stond die eens gedrukt, dan zou ik immers den mond niet
meer durven opendoen om over oude zaken te praten, uit vrees, dat iemand
mij op mijn boterham zou geven: "ja! dat hebben wij gelezen bladz. 58
van het Eerste Deel." Neen! neen! dat niet. En dan is er nog iets: ik
heb met heel wat rare potentaten en stoethaspels omgegaan, en hen in hun
dagelijks bedrijf gezien: en ofschoon ik er geen kwaad in zie, over hen
te praten, en het zelfs gaarne doe, zoo heb ik er nooit van gehouden,
om datgene publiek te maken, wat tot het private leven van pe
|