aat der weerspannigheid is, kan de genade
niet ontvangen, om de uitdrukking te gebruiken, die de Kerk zoo zeer
bemint,--zoo zeer te recht bemint, dunkt mij--; want in het leven
zoowel als in de kunst stopt de opstandige gestemdheid de toegangen
der ziel en sluit de ademen des hemels buiten. Toch moet ik deze
lessen hier leeren, als ik ze ergens zal leeren, en moet vervuld
worden van vreugde, indien mijn voeten op den rechten weg zijn en mijn
gelaat gekeerd is naar "de poort die de Schoone genaamd wordt", al val
ik ook vaak neder in het slijk en verdool ik dikwijls in den mist.
Dit "Nieuwe Leven", zooals ik het soms om mijn liefde voor Dante
gaarne noem, is natuurlijk volstrekt geen nieuw leven, maar eenvoudig
bijwege van ontwikkeling en evolutie, de voortzetting van mijn vroeger
leven. Ik herinner mij hoe ik eens in Oxford, het jaar voor ik
afstudeerde, tot een van mijn vrienden zeide op een morgen qat wij
ronddwaalden door de nauwe vogelendoorkwetterde wandelpaden van
Magdalen College, dat ik begeerde te eten van de vrucht van al de
boomen in den tuin der wereld, en dat ik de wereld inging met dien
hartstocht in mijn ziel. En zoo ging ik werkelijk het leven in, en zoo
heb ik geleefd. Mijn eenige fout was dat ik mij uitsluitend beperkte
tot de boomen van wat mij de bezonde kant van den tuin leek, en de
andere zijde schuwde om haar schaduw en mistroostigheid. Mislukking,
schande, armoede, smart, wanhoop, lijden, tranen zelfs, de gebroken
woorden die over lippen in leed komen, wroeging die den mensch op
doornen doet wandelen, schuldbesef dat veroordeelt, zelfverlaging die
zich wreekt, ellende die asch op haar hoofd strooit, benauwing die een
zak kiest voor haar kleedij en gal stort in haar eigen
drinkwater,--voor al deze dingen was ik bevreesd. En terwijl ik
besloten had daarvan niets te willen weten, werd ik gedwongen elk van
hen op de beurt te proeven, op hen te teren, voor een bestemden tijd
in waarheid geen ander voedsel te hebben.
Geen enkel oogenblik heb ik spijt dat ik geleefd heb voor genot. Ik
deed het tenvolle, zooals men alles wat men doet, behoort te doen.
Daar was geen genot waarvan ik geen ervaring maakte. Ik wierp de parel
mijner ziel in een beker wijn. Het pad der, vroege-lentebloemen ging
ik onder den klank der fluiten. Ik leefde van honing en honingzeem,
Maar als ik hetzelfde leven had voortgezet, zou dat verkeerd geweest
zijn, daar het beperkend zou gewerkt hebben. Ik moest verder. De
andere helft v
|