handeling der kinderen is verschrikkelijk, voornamelijk
van de zijde van menschen die de bijzondere zielkunde van de
kindernatuur niet verstaan. Een kind kan een straf begrijpen, die hem
opgelegd wordt door een persoon, bijvoorbeeld een ouder of voogd, en
haar met een zekere berusting dragen. Wat het niet kan begrijpen, is
een straf opgelegd door de maatschappij. Het kan niet beseffen wat de
maatschappij is. Bij volwassenen is het natuurlijk juist andersom.
Diegenen van ons, die in de gevangenis zijn of geweest zijn, kunnen
begrijpen, en doen dat inderdaad, wat die collectieve macht die men
maatschappij noemt, beduidt; en wat wij ook denken over haar wijze van
doen en haar eischen, wij kunnen ons er toe brengen haar te
aanvaarden. Straf, aan den anderen kant, die ons opgelegd wordt door
een persoon, is iets dat geen volwassene verdraagt of verwacht wordt
te verdragen.
Dientengevolge wordt het kind dat van zijn ouders wordt weggenomen
door menschen die het nooit gezien heeft en van wie het niets afweet,
en dat te zitten komt in een eenzame onbekende cel, bewaakt door
vreemde gezichten, onder voordurende bevelen en bestraffingen van de
vertegenwoordigers van een stelsel dat het niet kan begrijpen, een
onmiddellijke prooi van de eerste en meest voor de hand liggende
aandoening die het moderne gevangenisleven veroorzaakt: angst. De
angst van een kind in de gevangenis is volkomen mateloos. Ik herinner
mij hoe ik eens te Reading, op weg naar buiten ter dagelijksche
oefening, in de schemerlichte cel vlak tegenover mijn eigene een
kleinen jongen zag. Twee bewaarders--geen onwelwillende
menschen--spraken met hem, klaarblijkelijk eenigszins streng, of
misschien ook gaven zij hem een of andere nuttige vermaning omtrent
zijn gedrag. De eene was bij hem in de cel, de ander stond buiten. Het
gezicht van het kind was zoo wit als een doek van louter angst. In
zijn oogen was de angst van een gejaagd dier. Den volgenden ochtend
hoorde ik onder het morgeneten hem huilen en roepen om naar buiten
gelaten te worden. Hij riep om zijn ouders. Van tijd tot tijd hoorde
ik de zware stem van den bewaarder die dienst had, hem zeggen dat hij
zich stil moest houden. Toch was hij zelfs nog niet gevonnist voor
het kleine misdrijf, wat het ook geweest moge zijn, dat men hem ten
laste had gelegd. Hij was eenvoudig in arrest. Dat wist ik, omdat hij
zijn eigen kleeren droeg, die er vrij netjes uitzagen. Toch droeg hij
gevangenissokken en -schoenen. Hieru
|