ngen. Op 't oogenblik mag men maar vier maal in 't jaar
schrijven. Dit is geheel onvoldoende. Een van de rampen van het leven
in de gevangenis is dat het iemands hart versteent. De gevoelens der
natuurlijke genegenheid hebben evenals andere gevoelens behoefte aan
voeding. Zij sterven licht aan gebrek. Een korte brief vier keer in 't
jaar is niet voldoende om de meer zachtzinnige en menschelijke
genegenheden in 't leven te bewaren, die ten slotte onze natuur
gevoelig houden voor goede en schoone invloeden, het eenige dat een
verbrijzeld en gebroken leven kan heelen.
Aan de gewoonte om de brieven der gevangenen te verminken en te
besnoeien behoort een eind te worden gemaakt. Wanneer tegenwoordig een
gevangene in een brief eenige klacht uit tegen het gevangenisstelsel,
wordt dat gedeelte van zijn brief met een schaar uitgeknipt. Als hij,
aan den anderen kant, eenige klacht uit bij het spreken met zijn
vrienden door de tralien der kooi of de opening in de houten kast,
wordt hij op ruwe wijze tot de orde geroepen door de bewaarders en
krijgt rapport en straf die wekelijks terugkeert totdat hij weer een
volgenden keer bezoek mag ontvangen, in welken tusschentijd men
verwacht dat hij niet verstandig, maar listig zal zijn geworden; en
listigheid leert iemand altijd. Het is een van de weinige dingen die
men in de gevangenis leert. Gelukkig zijn in een enkel geval die
andere weinige dingen van hooger waarde.
Mag ik nog een oogenblik van Uw geduld gebruik maken voor het
volgende? In Uw hoofdartikel deedt Gij het denkbeeld aan de hand dat
geen aan de gevangenis verbonden geestelijke tegelijk eenige bemoeiing
of bezigheid zou mogen hebben buiten de gevangenis zelf. Maar dit is
een zaak van geen gewicht. Die geestelijken hebben volstrekt geen nut.
Zij zijn in hun soort welmeenende, maar dwaze, ja onnoozele menschen.
Geen enkele gevangene ondervindt van hen eenige hulp. Eens in de zes
weken of zoo gaat de sleutel in het slot van iemands celdeur over, en
de geestelijke komt binnen. De gevangene gaat natuurlijk in de houding
staan. De geestelijke vraagt hem of hij in zijn bijbel gelezen heeft.
Hij antwoordt "ja" of "neen", naar het geval is. De geestelijke haalt
een paar bijbelteksten aan en gaat weg en sluit de deur. Van tijd tot
tijd laat hij een traktaatje achter.
De beambten die geen betrekking buiten de gevangenis behoorden te
mogen aanhouden, en geen burgerpraktijk te hebben, zijn de
gevangenisdokters. Thans hebben de gevang
|