ontbijt om half
acht. Om twaalf uur krijgt het middageten in den vorm van een portie
grove maisbrij; en om half zes krijgt het een stuk droog brood met
een kroes water voor avondeten. Deze dagkost is bij een krachtig man
altijd aanleiding tot een of andere ongesteldheid, voornamelijk, als
in de rede ligt, buikloop met zijn verzwakkende gevolgen. In een
groote gevangenis worden dan ook door de bewaarders geregeld
stopmiddelen uitgereikt als iets dat van zelf spreekt. Maar een kind
is in den regel onbekwaam om het voedsel ook maar te eten. Elk die
iets van kinderen afweet, weet hoe licht de spijsvertering van een
kind gestoord wordt door een huilbui, door alle soort verdriet en
geestelijk lijden. Een kind dat den geheelen dag en misschien den
halven nacht in een eenzame schemerlichte cel heeft gehuild en
vervolgd wordt door angst, kan zulk grof afschuwelijk voedsel
eenvoudig niet eten. Zoo huilde het kleine kind waaraan de bewaarder
Martin de koekjes gaf, op Dinsdagmorgen van honger, en was volkomen
onmachtig het brood en water dat het voor ontbijt gekregen had, te
nuttigen. Nadat het ontbijt was uitgereikt, ging Martin uit en kocht
de enkele koekjes voor het kind liever dan het te zien honger lijden.
Het was een edele daad van hem, en werd als zoodanig erkend door het
kind, dat, volkomen onbekend met de voorschriften van het
gevangenisbestuur, een der oudere bewaarders vertelde hoe lief deze
jongere bewaarder voor hem geweest was. Het gevolg was natuurlijk een
rapport en ontslag.
Ik ken Martin buitengewoon goed en stond onder zijn toezicht
gedurende de laatste zeven weken van mijn gevangenschap. Bij zijn
aanstelling te Reading kreeg hij het toezicht over de zijgang C waarin
ik opgesloten zat, en dus zag ik hem voortdurend. Ik werd getroffen
door de uitzonderlijke vriendelijkheid en goedhartigheid in zijn wijze
van spreken tot mij en de overige gevangenen. Vriendelijke woorden
beduiden veel in de gevangenis, en met een aangenaam "goedenmorgen" of
"goedenavond" maakt men iemand zoo gelukkig als hij dat in de
gevangenis wezen kan. Hij was altijd toeschietelijk en welwillend. Ik
weet bij toeval van een ander geval af, waarin hij zich zeer
vriendelijk betoonde tegenover een der gevangenen, en ik aarzel niet
het te vermelden. Een der meest afgrijselijke dingen in de gevangenis
is de slechte inrichting op sanitaire gebied. Geen gevangene mag,
onder welke omstandigheden ook, zijn cel verlaten na half zes in den
namiddag. Ind
|