jke stemming, den Zoon van God en den Zoon des menschen.
Meer dan wie ook in de wereldgeschiedenis wekt hij in ons de
ontvankelijkheid voor het wonder, waartoe het romantieke zich altijd
richt. Daar blijft voor mij iets bijna ongeloofelijks in het denkbeeld
van een jong Gallilaier van het land, die zich voorstelt dat hij op
zijn eigen schouders zou kunnen dragen den last der geheele wereld,
al wat reeds gedaan en geleden was, en alles wat nog gedaan en geleden
moest worden: de zonden van Nero, van Cesare Borgia, van Alexander VI,
van hem die keizer van Rome was en priester van de Zon; het lijden van
hen wier namen legio zijn en wier woning is tusschen de graven,
onderdrukte volkeren, fabriekskinderen, dieven, gevangenen,
uitgeworpenen, diegenen die stom zijn onder de verdrukking en wier
stilte gehoord wordt alleen door God--, en die zich dat niet enkel
voorstelt, maar het in werkelijkheid volvoert, zoodat nog op dit
oogenblik al wie in aanraking komen met zijn persoonlijkheid, zelfs al
buigen zij zich niet voor zijn altaar noch knielen voor zijn priester,
meer of min ervaren dat het terugstootende van hun zonde is
weggenomen, en de schoonheid van hun smart hun is geopenbaard.
Ik had van Christus gezegd dat hij in de rij der dichters behoort. Dat
is zoo. Shelley en Sophokles zijn van zijn broederschap. Maar ook zijn
geheele leven is het wonderbaarlijkste aller gedichten. Wil men
"medelijden en vrees"--, daar is niets in den geheelen kring van het
Grieksche treurspel, dat dit gedicht raakt. De volstrekte reinheid van
den protagonist verheft het geheele plan tot een hoogte van romantieke
kunst, vanwaar de rampen van Thebai en van Pelops' huis door haar
gruwelijkheid zelf zijn uitgesloten, en bewijst hoezeer Aristoteles
ongelijk had toen hij in zijn verhandeling over het drama zeide dat
het onmogelijk zou zijn het schouwspel te verduren van den vlekkelooze
in lijden. Noch in Aischylos, noch in Dante, die stroeve meesters der
teederheid, noch in Shakespeare, den zuiverst menschelijken van alle
groote kunstenaars, noch in de gezamenlijke Celtische mythen en
legenden waar de liefelijkheid der wereld zich vertoont door een mist
van tranen, en het leven van een mensch niet meer is dan het leven van
een bloem, is er iets dat, om zuiveren eenvoud van ontroerendheid,
vereend en vereenzelvigd met verhevenheid van tragische werking, kan
gezegd worden te evenaren of ook maar te benaderen het laatste bedrijf
van Christus' lijden. Het
|