werkelijkheid zeide: [Greek: ego eimi ho
poimen ho kalos]; dat toen hij dacht aan de lelien des velds en hoe
zij niet arbeiden en niet spinnen, zijn woorden volmaakt kudden:
[Greek: katamathete ta krina tou agrou pos auxanei ou kopia oude
nethei]; en dat zijn laatste woord, toen hij uitriep: "mijn leven is
volbracht, heeft zijn vervulling bereikt, is voleindigd", nauwkeurig
was wat Johannes ons mededeelt en niet meer: [Greek: tetelestai].
Bij het lezen der Evangelien--in 't bijzonder dat van Johannes zelf,
of wat vroege Gnosticus zijn naam en mantel aannam--zie ik
onafgebroken van de verbeelding getuigd als van den grondslag van alle
geestelijk en materieel leven, maar daarnaast zie ik ook dat voor
Christus de verbeelding eenvoudig een vorm der liefde was, en dat voor
hem liefde soeverein was in de volste beteekenis van het woord. Een
week of zes geleden stond de dokter mij toe wittebrood te eten in
plaats van het grove zwart- of bruinbrood van den gewonen
gevangeniskost. Het is een groote lekkernij. Het klinkt misschien
vreemd dat droog brood bij mogelijkheid voor iemand ter wereld een
lekkernij kan zijn. Voor mij is het dat zoozeer, dat ik bij het einde
van ieder maal zorgvuldig al de kruimels opeet, die op mijn tinnen
bord zijn gebleven, of gevallen zijn op den handdoek dien wij als
laken gebruiken om onze tafel niet te bemorsen. En ik doe dit niet uit
honger--ik krijg nu geheel voldoende te eten--maar eenvoudig opdat
niets verloren ga van wat men mij geeft. Zoo behoort men liefde te
beschouwen.
Christus, evenals alle boeiende persoonlijkheden, had de macht om niet
alleen zelf schoone dingen te zeggen, maar ook om anderen schoone
dingen tot hem te doen zeggen. En ik bemin het verhaal dat Markus ons
doet van de Grieksche vrouw die, toen hij om haar geloof te beproeven
tot haar zeide, dat hij haar het brood van de kinderen Israel niet kon
geven, hem antwoordde dat de hondekens--er staat [Greek:
kunaria]--onder de tafel van de kruimkens eten, die de kinderen laten
valten. De meeste menschen leven voor liefde en bewondering. Maar van
liefde en bewondering behooren wij te leven. Indien ons eenige liefde
bewezen wordt, behooren wij te erkennen dat wij haar geheel onwaardig
zijn. Niemand is waardig bemind te worden. Het feit dat God de
menschen bemint, bewijst ons dat het in de goddelijke orde der ideeele
dingen geschreven staat dat eeuwige liefde zal gegeven worden aan wat
eeuwiglijk onwaardig is. Liefde is een sacram
|