schuldiging kan ooit ingebracht worden voor hem die dat beroep
deed? Toen ik eenmaal de machten der maatschappij in werking had
gezet, keerde natuurlijk de maatschappij zich tegen mij en zeide:
"Hebt gij al dezen tijd geleefd en mijne wetten getart, en doet gij nu
beroep op die wetten om bescherming? Gij zult die wetten in haar
volheid toegepast krijgen. Gij zult u moeten onderwerpen aan datgene
waarop gij u beroepen hebt." Het gevolg is dat ik hier in de
gevangenis zit. Voorzeker, geen man viel ooit op zoo onedele wijze en
door zoo onedele werktuigen. Ik zeg ergens in _Dorian Gray_: "Een
mensch kan niet te zorgvuldig zijn in de keuze zijner vijanden". Ik
kon toen niet vermoeden dat ik bestemd was door een paria zelf tot
paria te worden gemaakt.
Het Philistijnsche element in het leven bestaat niet in het onvermogen
om kunst te verstaan. Allerinnemendste menschen als visschers,
herders, veldarbeiders, boeren en dergelijken weten niets van kunst
af, en zijn juist het zout der aarde. De Philistijn is de man die
schraagt en bevordert de zware, hinderlijke, blinde, werktuigelijke
krachten der maatschappij en dynamische kracht niet als zoodanig
erkent, wanneer hij haar tegenkomt, hetzij in een mensch hetzij in een
beweging.
De menschen vonden het afgrijselijk van mij dat ik de slechte
elementen des levens ten eten vroeg en genoegen had in hun gezelschap.
Maar gezien van den kant vanwaar ik als belevend kunstenaar hen
naderde, waren zij heerlijk suggestief en opwekkend. Het was als
smullen met panters: de opwinding van het gevaar was het halve genot.
Ik had het gevoel van een slangenbezweerder die de cobra uit haar rust
lokt van den bonten lap of uit den teenen korf waarin zij ligt, tot
zij naar zijn wil haar schild ontplooit en rustig op de maat
heen-en-weer deint in de lucht als een plant in het water. Zij waren
voor mij de glanzendste van alle vergulde slangen, en zonder hun
vergif zouden zij niet volmaakt zijn geweest. Ik wist niet dat, als
zij mij zouden bijten, zij dat zouden doen op het fluiten van een
ander en door dien ander betaald. Ik schaam mij volstrekt niet dat ik
hen gekend heb, zij waren hoogst belangwekkend. Waar ik mij wel over
schaam, is de atmosfeer van gruwelijke Philistijnschheid, waarin ik
door hen geraakte. Mijn werk als kunstenaar was aan de zijde van
Ariel, ik gaf er de voorkeur aan te worstelen met Caliban. In plaats
van kostelijk kleurige, muzikale dingen te schrijven als _Salome_
en _A Florent
|