s geweest ben. Ik weet dat dit evenzeer
noodlottig zou zijn. Het zou beduiden dat ik voor altijd vervolgd zou
worden door een ondragelijk gevoel van schande, en dat die dingen die
voor mij evenzeer als voor ieder ander bedoeld zijn--de schoonheid van
zon en maan, de feeststoet der jaargetijden, de muziek van den
dageraad en de stilte der groote nachten, de regen die komt vallen
door de bladeren, of de dauw die het gras besluipt en verzilvert--dat
dat alles voor mij bezoedeld zou zijn en zijn heelkracht en
vreugdmeedeelende macht zou verliezen. Onze eigen ervaringen betreuren
is onze eigen ontwikkeling tot staan brengen. Onze eigene ervaringen
verloochenen is een leugen leggen op de lippen van ons eigen leven.
Het is niet meer of minder dan een verloochening der ziel.
Want juist zooals het lichaam allerhande dingen verwerkt, dingen
gemeen en onrein evenzeer als wat de priester of een visioen heeft
gereinigd, en hen omzet in snelheid of kracht, in het spel van schoone
spieren en de vorming van bloeiend vleesch, in de golvingen en de
kleuren van haar, lippen en oogen, zoo heeft de ziel op haar gebied
ook hare voedingsverrichtingen en kan omzetten in edele
gedachtestemmingen en hartstochten van hooge waarde wat in zichzelf
laag, wreed en vernederend is; ja, wat nog meer is, de ziel kan hierin
vinden de meest verheven wijzen van zelfbevestiging en vermag vaak
zichzelf op de meest volmaakte wijze te openbaren door tusschenkomst
van wat bedoeld was haar te ontheiligen of te verwoesten.
Het feit dat ik een gemeen gevangene in een gemeene gevangenis geweest
ben, moet ik onvoorwaardelijk aannemen, en, al moge het buitengewoon
schijnen, een der dingen die ik mijzelf zal te leeren hebben, is
daarover niet beschaamd te zijn. Ik moet het aannemen als een
bestraffing, en als men beschaamd is over het feit dat men bestraft
is, kon men even goed in het geheel niet bestraft zijn. Natuurlijk
zijn er vele dingen waarvoor ik veroordeeld werd zonder dat ik ze
gedaan had, maar daar waren ook vele dingen waarvoor ik veroordeeld
werd, die ik wel gedaan had, en een nog grooter aantal dingen in mijn
leven, waarvoor ik nooit of nimmer terecht stond. En daar de goden
ondoorgrondelijk zijn en ons straffen voor wat goed en mensonwaardig
in ons is, evenzeer als voor wat boos en ontaard is, moet ik het feit
aannemen dat men voor het goede dat men doet, even goed gestraft wordt
als voor het booze. Ik twijfel niet of men wordt dit volkomen terecht.
H
|