erd en onrechtvaardig
stelsel is. Maar op een of andere manier moet ik deze beide
rechtvaardig en goed voor mij maken. En juist zooals men in kunst er
enkel mede vandoen heeft wat een bijzonder ding op een bijzonder
tijdstip voor onszelf is, zoo gaat het ook toe bij de ethische
ontwikkeling van ons karakter. Alles wat mij overkomen is, moet ik
maken tot iets dat goed voor mij is. De houten brits, het walgelijke
voedsel, het harde touw dat tot werk wordt geplozen totdat de
vingertoppen gevoelloos worden van pijn, het knechtswerk waarmede
iedere dag begint en eindigt, de barsche bevelen die een noodzakelijk
gevolg schijnen te zijn van de sleur, de afschuwelijke kleeding die
smart bespottelijk maakt om aan te zien, de stilte, de eenzaamheid, de
schaamte--al deze dingen afzonderlijk en gezamenlijk moet ik omzetten
in een geestelijke ervaring. Daar is geen enkele vernedering van het
lichaam, die ik niet moet trachten te maken tot een vergeestelijking
der ziel.
Ik wil zoo ver komen dat ik instaat ben in allen eenvoud en zonder
inbeelding te zeggen dat de twee voorname keerpunten in mijn leven
waren, toen mijn vader mij naar Oxford zond, en toen de maatschappij
mij naar de gevangenis stuurde. Ik bedoel niet dat de gevangenis het
beste is wat mij kon zijn overkomen, want die uitspraak zou smaken
naar te groote bitterheid tegen mijzelf. Ik zou eerder zeggen, of zou
het van mij willen hooren zeggen, dat ik zulk een eigenaardig kind van
mijn tijd was dat ik in mijne verkeerdheid en om die verkeerdheid de
goede dingen in mijn leven tot booze en de booze dingen in mijn leven
tot goede omzette.
Doch wat ik zelf of anderen mogen zeggen, komt er weinig op aan. Het
ding van belang, de taak die voor mij ligt, wat ik te doen heb, zal
het kortstondig overschot mijner dagen niet verminkt, verdorven en
onvolledig zijn, is dat ik in mijn natuur moet opnemen en verwerken al
wat mij is aangedaan, dat ik het tot een deel van mijzelf moet maken,
dat ik het moet leeren aannemen zonder klacht, vrees of verzet. De
opperste ondeugd is oppervlakkigheid. Al wat men doorkend heeft, is
goed.
Toen ik pas in de gevangenis werd gezet, raadden enkele menschen mij
aan, dat ik trachten zou te vergeten wie ik was. Het was een
verderfelijke raad. Enkel door mij bewust te maken wat ik ben, heb ik
eenigszins troost gevonden. Nu raden anderen weer mij aan om wanneer
ik ontslagen word, mijn best te doen te vergeten dat ik ooit van mijn
leven in een gevangeni
|