beschermd had; hij sprak van
niets minder dan een klacht bij de Minister van Justitie en wellicht
bij de Koning zelf in te dienen. En voortdurend, om zichzelf moed te
geven, schonk hij zijn glas vol wijn en stootte hij aan tegen de
glazen van de prinsen, hen insgelijks met trillend-stotterende stem
tot drinken aanmoedigend, beurtelings in het Vlaams en het Frans
bluffend uitroepend:
--Wees ma...aar gerust; n'ay...ay...ayez pas peur mes princes; je
sau ... aurai bien vous proteger co...ontre cette canaille.
Zijn moeder, een dikke zestigjarige vrouw, met een geel gerimpeld
gezicht en goedige bruine ogen, die tot nu toe in haar ontsteltenis
nog geen klank geuit had, viel hem, met een wanhopige blik op de
twee zwarten, in de rede:
--Maar waarom dan ook zo publiek met ze door Akspoele gelopen?
--En dan nog op een zondag, als al het volk op de been is, riep
Fietje kribbig.
--Ko ...o...kon ik misschien voorzien da...at dat smee...erig volk
zich zo scha...andelijk zou gedragen? sprak driftig Massijn, met een
verachtend gebaar naar de vensters.
--Och ge steekt ook altijd zulke konten uit! antwoordde Fietje
gebelgd, met vuurrode wangen van tafel opstaand om in de keuken het
gebraad te halen.
De beide negers, voortdurend roerloos van schrik op hun stoelen
gezeten, aten schier niet, spraken geen woord. Zij luisterden met
angstige spanning naar het aanhoudend gedruis in de straat, en van
tijd tot tijd liep er een rilling als van koude over hun donkere
huid. Tevergeefs poogde Massijn ben op te beuren, hen te doen eten
en drinken, hen tot een gesprek uit te lokken: hun bange blik bleef
halsstarrig gevestigd op de zich achter de neergelaten gordijnen
bewegende schaduwen: hun gehoor was slechts vatbaar voor de
onheilspellende geluiden die van buiten daar tot hen binnendrongen.
Een paar keren wisselden zij enkele woorden in hun moedertaal, en
eindelijk sprak Badoe tot Massijn met doftrillende stem:
--Massa, nous retourner Amertinge.
Massijn, die reeds een weinig door de drank verhit was, maakte een
gebaar van opstand. Hij had zich wel voorgesteld, gedurende
verscheidene dagen, met zijn prinsen, eerst de bewoners van Akspoele
en daarna die der omliggende gemeenten te overbluffen, en de
gedachte dat een zo heerlijk plan zou onuitvoerbaar wezen, was voor
zijn verwaande hoogmoed onuitstaanbaar. Met nadruk drong hij erop
aan dat de prinsen toch zouden blijven. Het ware lafheid voor het
gebries van zulk een janhagel te v
|