haven waar de stoomboot zou aanleggen.
Maar telkens en telkens gingen de door die heren voorop berekende
datums voorbij zonder de minste tijding van Massijn te brengen. Dat
duurde en duurde zo vreselijk lang dat zij zich begonnen af te
vragen of er soms een ongeval gebeurd was met de stoomboot, of
Massijn wellicht schipbreuk had geleden. Zij durfden er bijna niet
luid meer over spreken, en zij ontweken zoveel mogelijk het huis van
de weduwe Massijn, waar de twee vrouwen opnieuw ganse dagen zaten te
wenen. Elke morgen ondervroeg meester De Vreught met verbazing en
bijna met wantrouwen, of hij de man van plichtsverzuim verdacht, de
brievenbesteller van Bavel, die ook de dienst van Akspoele deed.
--Nog niets'... nog niets!
Waarlijk nog niets' En reeds werd in het dorp het akelig nieuws
verspreid dat Massijn bepaald dood was, toen eindelijk, op een
morgen, de Bavelse postbode, met een van vreugde stralend gelaat,
als was hij zelf van een zware kommer ontlast, bij de weduwe
Massijn, bij de heren Potvlieghe, Spittael en De Vreught, en ook in
_Het huis van Commercie_, voor Eulalie, zwaar gestempelde brieven
bracht, met vreemde postzegels op de omslag.
Zij waren van Massijn. Meester De Vreught was er zo hevig door
ontroerd, dat zijn brief hem als een blad tussen de vingers
sidderde. Hij riep zijn zuster en verzocht haar de brievenbesteller
te onthalen op een glaasje jenever, terwijl hij zelf, met een
vrolijk lachje van verzoening, de man op de schouder klopte. En
alvorens de omslag te scheuren keek hij ook lang glimlachend naar de
postzegels: een chocoladekleurige en een oranje, die beide in het
medaljon een dik, onaardig kinderhoofd droegen, onder het duidelijk
leesbare woord van de stempel: Las Palmas.
Toen opende hij voorzichtig de omslag met zijn pennemesje, haalde er
de brief uit, ontvouwde die, en las.
Hij las hem tot het einde zonder op te houden, de gelaatstrekken
onbeweeglijk van opgewekte aandacht, even met een wrevelige
hoofdbeweging de ongeduldige vraag van zijn zuster:--Welnu, wat
staat er al in?--wat schrijft hij? beantwoordend.
De vier zijden van het dubbele blad waren doorgelezen toen hij nog
steeds roerloos op de brief stond te staren, als zocht hij er iets
in te lezen dat hij maar niet vinden kon; en in de enveloppe keek,
om zich te overtuigen dat er waarlijk niets meer achter was. Met een
zware zucht als had hij een overmachtigende taak verricht, reikte
hij hem eindelijk aan zijn zuster, toonloo
|