dsche soldaten en vijf blanke
reizigers, met valavond stilgehouden in de nabijheid van een dorp.
Daar de plaats geschikt bleek te zijn besloot de kommandant er te
kampeeren. Het avondmaal werd ons, als naar gewoonte voorgedischt in
de groote tent, en, nadat men veel gegeten en gedronken had, (want,
meester, gij hebt geen idee van wat hier door de Europeanen
gedronken wordt) begaf zich een ieder van ons naar zijn
afzonderlijke tent om er den nacht door te brengen.
Alles was stil geworden in het kamp, en in een diepen slaap lag ik
van mijn vermoeidheid uit te rusten, toen ik plotseling door een
razend gedruisch van geschreeuw en geweerschoten wakker werd
geschrikt. Met een angstkreet sprong ik op, greep mijn geweer,
snelde half aangekleed buiten, gevolgd van mijn boy die gilde of hij
vermoord werd.
Lichten dwarrelden verwilderd door het kamp, halfnaakte mannen
renden tusschen de tenten heen, op vijftig passen afstands kraakte
een onderbroken musketsalvo, vergezeld van kreten en vloeken, om u
het bloed in de aderen te stollen. Het waren de inboorlingen van het
nabijgelegen dorp die het kamp bestormden. Dat duurde zoo ruim een
half uur in een gebriesch en een verwarring zonder weerga. Dan werd
alles weer stil. Men hoorde niets meer in den donkeren nacht dan het
akelig geklaag der gekwetsten en stervenden.
Nog ganse ontsteld, vreezend dat er dooden waren onder onze blanken,
vloog ik naar de groote tent, waar wij den vorigen avond gedineerd
hadden. Maar ik zag dadelijk dat mijn vrees ongegrond was. Mijne
vier blanke medereizigers stonden ongedeerd rondom een tafel waarop
twee kaarsen brandden. Zij lachten zelfs uitbundig toen ik
binnenkwam, en, terwijl een boy twee flesschen champagne en glazen
op de tafel schikte, ontwaarde ik, tot mijn stomme verbazing, bij
het weifelend schijnsel der kaarsen, in eenen hoek der tent vier
halfnaakte vrouwen: vier jonge negerinnen die zich bevend en huilend
van schrik tegen elkaar aandrongen. Verbaasd bleef ik een oogenblik
aan den ingang der tent het tafereel aanstaren. Dan vroeg ik wat er
gebeurd was, waarom de inboorlingen het kamp hadden aangevallen.
'O, ziedaar waarom,... omdat wij een beetje pret wilden maken',
antwoordde de chef der karavaan, met den vinger naar de negerinnen
wijzend. En met iets spottends in zijn op mij gevestigden blik.
'Zeg eens, zijt gij alleen dan vrijgezel gebleven, dezen nacht'
schertste hij.
Ik laat u denken, waarde meester, hoe verontwaardigd ik
|