, stonden deze
woorden:
MIJN LIEVE KHAMISSI
--Moeder,... zeg, moeder, zie eens hier...
Fietje, eensklaps kersrood geworden, stak, met iets als een zweem
van toorn en afkeer op 't gelaat, de portefeuille met de zonderlinge
voorwerpen naar haar moeder uit. De oude vrouw, met haar door tranen
verduisterde ogen, kon eerst niets onderscheiden, begreep niet wat
het zijn mocht. Doch plotseling was het of haar betraande aangezicht
versteende in een uitdrukking van schrik: zij slaakte een schorre
zucht, gaf Fietje, met een trillend:--in 't vuur! in 't vuur! die
lelijke dingen! de portefeuille terug, en zakte als vernield op een
stoel, het snikkend hoofd onder haar beide handen verborgen.
Blink had dus niet gelasterd!... Fortune had zich op zijn beurt
slecht gedragen in het vreemde land, en als slachter van zijn
losbandigheid was hij er gestorven! O! wie zou dat toch ooit van
hem hebben gedacht!
XIV
En nu zijn die Congolese wapens en andere voorwerpen, die in de
kamers van meester De Vreught, Spittael of Potvlieghe aan de wanden
hangen, het enige dat nog in Akspoele aan de rampzalige Fortune
Massijn herinnert. Op feest- en kermisdagen, wanneer die heren
vreemde gasten in hun woning ontvangen, leiden zij die telkens in
hun salon of werkkabinet; en, wijzend met trotse glimlach op de
aldaar pronkende trofeeen, zeggen zij tot hun bezoekers:
--Dat alles komt uit de wilde gewesten van het mysterieuze Afrika;
dat alles werd ons van ginder opgezonden door een vriend die er
gestorven is.
Dan spreken zij in onverschillige woorden een weinig over hem, en,
terugkomend in de eetzaal waar de lekkere maaltijd wacht, wrijven
zij zich genoeglijk de handen en wisselen zij glimlachend de
opmerking hoe veel beter het toch is in het oud gemoedelijk
Vlaanderen gezellig rond een welbediende dis te zitten, dan ginds zo
ver en zo heel alleen de Zwarte Kost te gaan eten.
_De Zwarte Kost!..._ Deze benaming heeft fortuin gemaakt in Akspoele!
Massijn en zijn dwaasheid zijn vergeten, maar dat door hem
nagelaten woord is gebleven, en brengt er, telkens als het
uitgesproken wordt, een ondeugend glimlachje op de lippen.
Slechts moeder Massijn en Fietje, die steeds eenzaam in hun huisje
wonen, lachen niet, als zij het horen. En Eulalie, die er maanden
lang een echte marteling mee uitstond, heeft het niet meer willen
horen: zij is ervoor gevlucht, zij heeft het dorp verlaten; zij
huwde anderhalf jaar na Fortunes dood, een slachter van
|