je weer in hete tranen
los. Eerst na de middag, toen hun grootste droefheid wat gestild
was, ging Fietje bij de timmerman een hamer en een beitel halen, en
braken zij de koffer open.
Benevens de kleren van de overledene zat hij vol met een rommel van
allerlei ongelijksoortige voorwerpen. Er was een dikke bundel met
bruine touwen saamgebonden wapens, een aantal grote en kleine
koperen ringen; houten en leren, fijn gedreven schotels en bekers;
een armvol grof gevlochten, rijkgekleurde matten; een gesloten pak
met, als adres, op een van Fortunes visitekaartjes: 'voor mijn goede
vriend meester De Vreught', een tweede voor de 'goede vriend
mijnheer Potvlieghe'; een derde voor de 'goede vriend mijnheer
Spittael'.
Moeder en Fietje legden die geschenken opzij en pakten voort de
kleren uit. Gescheurde en gevlekte hemden, kamizolen en kousen vol
gaten, zware, doorgesleten en scheefgelopen, rossig geworden
schoenen. En de mooie, blauwe uniformjas en de mooie pet waarmee hij
zo fier in Akspoele gepronkt had, waren insgelijks verknoeid,
bezoedeld en verkleurd; en de schone vergulde galons hingen half
ontnaaid van de mouwen, hun vroegere glans verdoft in kopergroene
tinten, en omgebogen en gewrongen, als rafels platgeslagen
zinkdraad. En uit dat alles walmde, met een licht wolkje stof, een
lafzoete, akelige lucht, die de twee vrouwen de adem benauwde, en
voortdurend nieuwe tranen in hun ogen deed opwellen.
Zij zochten in de zakken en keerden die om, hopend er nog een woord,
een brief, het een of ander iets van hem te vinden, dat hun nog
enige opheldering over zijn zo schielijke, tragische dood zou geven.
Doch neen, zij vonden niets meer. Al wat zij nog ontdekten was, gans
op de bodem van de koffer, een kleine bruinlederen portefeuille.
Fietje raapte die op en deed ze open. Zij bevatte enkele brieven uit
Akspoele, een tiental visitekaartjes en Congolese postzegels; en,
gans in het achterste tasje, een fotografie, met een klein, door een
draadje eraan vast gebonden lokje zwart kroeshaar.
Verbaasd, de open portefeuille in de hand, bleef Fietje een ogenblik
roerloos, als begreep zij niet wat het was, die zonderlinge
voorwerpen aanstaren. De fotografie stelde voor een jonge negerin,
naakt tot aan de lendenen, de kort-krullende haren dichtgeplant, het
brons aangezicht blinkend, lachend met een strelende glimlach van
ogen en tanden. De haren leken sprekend op die van het lokje;
onderaan het portret, door Fortunes hand geschreven
|