ngerust begonnen te worden, toch vonden zij dat
stilzwijgen nog beter dan die ellendige brieven vol toespelingen,
waarover enkele dorpelingen zich vrolijk maakten en velen zich
ergerden. Men had namelijk opgemerkt dat de drie juffrouwen Balcaen,
diezelfde zedige juffrouwen, die destijds, midden in Kinels
voordracht, zo vreselijk geergerd _Het huis van Commercie_ verlieten,
reeds tweemaal Fietje Massijn op straat ontmoet hadden zonder haar
te groeten, en men beweerde insgelijks dat meneer de onderpastoor op
een morgen bij de weduwe Massijn gekomen was, om over die storende
brieven van Fortune een soort onderzoek in te stellen. Stellig toch
had Fietje uitdrukkelijk haar broeder verzocht voortaan in zijn
schrijven van al die lelijke dingen niet meer te gewagen. En, net of
Fortune onmiddellijk aan dit dringend verzoek had kunnen voldoen,
kwam er drie dagen daarna een brief van hem, die zich met Fietjes
schrijven gekruist had, waarin geen enkel woord over het kiese
onderwerp meer voorkwam. Fortune vertelde slechts, na enkele
onbeduidende dingen, dat hij door een hevige aanval van malaria was
aangetast geweest, en dat hij, ofschoon hersteld, zich nog zeer zwak
gevoelde en grote voorzorgen moest nemen.
Daarop verliep nogmaals een maand zonder enige tijding van hem. Dan
weer, op een morgen, drie brieven: een voor zijn moeder en Fietje;
een voor Eulalie en een voor meester De Vreught. En nog eens geen
enkel woord, geen de minste zinspeling meer over het onderwerp
waarmee hij maanden lang zo uitsluitend bezig was geweest. Hij sprak
breedvoerig over zijn betrekking en werkzaamheden als
onderintendant; over de steeds brandend-heter wordende dagen en de
bijna koude nachten, over een nieuwe koortsaanval, die hem drie
dagen lang bedlegerig gehouden had. Hij vertelde ook dat hij in de
bossen rondom zijn factorij heerlijke reuzenbloemen ontdekt had,
waarvan hij 't zaad zou trachten op te doen; en dat hij vlinders had
gevangen die zo groot waren als vogels, met gouden en azuren wieken,
die hij aan meester De Vreught zou opzenden om er zijn collectie mee
te verrijken. En slechts op het einde van zijn brieven kwam nog iets
als een duistere herinnering aan wat hem vroeger zo halsstarrig
obsedeerde, namelijk dat men in Congoland steeds zo bijzonder op
zijn gezondheid letten moest, en dat de kleinste buitensporigheid,
van welke aard ook, er de Europeaan zo verschrikkelijk duur werd
betaald gezet. Een van de blanken, die hem op de tocht verg
|