oeder en naar
Eulalie, doch zonder van die leelijke quaestie van den Zwarte Kost
te spreken.
P.S. Badoe en Soera hebben ons gisteren verlaten en ik mag u
verzekeren, meester, dat ik het geenszins betreur. Ze moesten de
rivier over varen om naar hun land--of beter gezegd, naar het land
van Soera's vader, bij wien Badoe een tijd gaat logeeren,--terug te
keeren, en wilt gij eens weten, wat ze gedaan hebben toen zij in het
schuitje zaten? Naar ons gegooid met groote steenen, waarvan zij
heimelijk een ganschen voorraad hadden opgedaan. Wat 'n schurken!
Ik ben beschaamd dat ik er ooit mee op Axpoele geweest ben.
Het begint hier heet te worden! Eerst ging het nogal, maar nu wordt
het bepaald onuitstaanbaar. Gelukkig voor mij dat ik niet mee doe
aan die quaestie van den Zwarte Kost.
Mijn beste groeten aan uw zuster en gansch vriendschappelijk de uwe
FORTUNE MASSIJN.
XI
Die kwestie van de Zwarte Kost...! Het scheen wel of Massijn er tot
kwellens toe mee bekommerd was; en zij allen, die van hem brieven
uit Congoland ontvingen, deelden weldra aan elkaar deze opmerking
mee. Naar zijn schrijven te oordelen, zou men hebben kunnen denken,
dat er niets anders interessants in het verre land bestond noch
gebeurde. Beurtelings ontvingen de heren Potvlieghe en Spittael, en
weldra ook moeder Massijn en Eulalie brieven van Fortune, waarin,
ofschoon met minder vrije ontboezemingen dan in zijn schrijven aan
meester De Vreught, diezelfde zonderlinge benaming voortdurend
terugkwam. En andere kennissen die hij had in de omringende dorpen
en aan wie hij ook nu en dan schreef, vertelden eveneens dat
Massijns brieven sinds enige tijd vol waren met zinspelingen op de
Congolese vrouwen. Men begon er, in sommige herbergen, glimlachend
over te fluisteren, moeder Massijn en Fietje voelden er een soort
van schaamte over, en in _Het huis van Commercie_ verliet Eulalie
met rode wangen en mokkend gezicht de gelagzaal, zodra dat kiese
onderwerp ter tafel werd gebracht. Blink, de onbescheiden
blikslager, geneerde zich niet om luid te zeggen dat Massijn, in
plaats van altijd tegen de zwarte kost uit te varen, beter zou
gedaan hebben er ook eens van te proeven gelijk de anderen, want dat
allen het deden, en dat hij, Blink, het ook gedaan had, toen hij
diende onder het vreemd legioen, in Algiers.
Toen verliepen er enkele weken zonder dat men nog enige tijding van
Fortune in Akspoele vernam. En ofschoon moeder Massijn en Fietje
opnieuw zeer o
|