d
zelven van den afgrond, een vrouw, een jonge negerin, die, smeekend
en huilend, met gebaren van wanhoop haar beide armen, waarin zij een
klein kind houdt, naar het vertrekkende schip uitstrekt. En
plotseling, op het oogenblik zelf dat achter haar twee negers komen
aansnellen die haar grijpen willen, werpt zij een laatsten schreeuw
uit en springt van meer dan honderd meters hoog met haar kind in den
stroom...
Op die plaats, meester, buitelt het water van den Congo in
wild-schuimende draaikolken over een bed van scherpe rotsblokken.
Zelfs de sterkste zwemmer zou er bezwaarlijk zijn leven kunnen
redden. Ook durft niet een enkel onzer redders, ondanks al hunne
moed, in 't water springen. Vier mannen snellen in een schuitje en
pagaaien uit al hunne macht een vijftigtal meters stroomafwaarts,
waar de rampzalige vrouw, medegesleept door den wilden stroom, een
enkel oogenblik is opgedoken, haar kind steeds in de armen houdend.
Doch alle pogingen zijn vruchteloos. Na ruim een half uur zoeken en
peilen moest men het opgeven.
Welnu, meester, wilt gij weten wie die vrouw was en waarom zij in
den stroom sprong!... Zij was de bijzit van den chef der factorij,
van dien in Belgie gehuwden man en huisvader; en zij bracht zich met
haar kind, met zijn kind om 't leven, omdat hij weigerde haar op
zijn terugreis met zich mee te nemen.
P.S. Veel groeten van uw beste vrienden, de jonge prinsen Albert
Badoe en Boudewijn Soera. Gij kunt u maar niet verbeelden hoe
gelukkig zij waren toen zij hun vaderland terugzagen. Doch het is
jammer dat ze haast dadelijk weer zoo vreeselijk wild geworden zijn.
Het is of al het vernis van beschaving, dat zij uit Belgie
medebrachten, hun plotseling ontnomen werd. Zij hebben reeds
driemaal tegen andere knapen van hun leeftijd gevochten, en men is
er ook toe genoodzaakt geweest hun de voor het vertrek uit
Antwerpen als geschenk gegevene revolvers te ontnemen,
omdat zij er mee op de dragers schoten. Zij willen ook geen woord
van het Vlaamsch of Fransch meer spreken, dat men hun met zooveel
moeite heeft geleerd. In hunne wilde taal, integendeel, praten en
schreeuwen zij voortdurend. Ik vrees sterk, waarde meester, dat onze
beschaving op hen al niet meer indruk heeft gemaakt dan regen op een
eend.
X
Op weg naar Leopoldville; in mijne tent,
den 3den juli, zes uur 's avonds.
_Waarde Meester,_
Ik kan niet laten u nog een anecdote te verhalen, die mij
verontwaardigd heeft en tevens doen lachen.
|