oele een voordracht
te komen houden over Congoland, op voorwaarde dat men hem een
ordentelijk daartoe geschikt lokaal kon bezorgen.
Een uitroeping van geestdrift, gemengd met kreten van ongelovigheid,
steeg uit de groep der rond hun glazen bier geschaarde dorpsheren.
Massijn tot bazin Vleurick gewend, stamerde plechtig:
--Ba...azin Vleurick, wilt gij mij u...uw bovenzaal afstaan voor de
zo...ondag vijftiende juni!
--Bah ja, meneer Fortune, zeer gaarne, antwoordde de dikke vrouw,
verrukt bij de gedachte hoe zulke plechtigheid de verkoop in haar
herberg die dag zou bevorderen.
--En gij, Eu...Eulalie, zult gij zorgen da...at alles in o...orde
is, da ... at de zaal die dag schoo...oongemaakt, en voo...oorzien
is van een ta...afel, stoelen en banken, hernam hij, zich tot het
meisje wendend.
--Ja, ja, wees maar gerust, alles zal goed zijn, antwoordde Eulalie,
de wangen blozend, de ogen schitterend.
--A...all right dan! mo...orgen vroeg zal ik mijn vriend Ki...inel
per telegram verwittigen da...at wij hem verwachten, besloot Massijn
met een blik van triomf.
VII
En het geschiedde waarlijk.
De zondag vijftien juni zagen de, in een drukke schaar op de
dorpsplaats vergaderde, inwoners van Akspoele, een groep van vier
personen uit de postwagen van Bavel stijgen: eerst Massijn, in
groot officieel uniform; daarna een jongeling van een dertigtal
jaren, lang en mager, geheel in 't zwart gekleed, met een geelblonde
baard en lichtblauwe ogen en 'last not least' twee negers, en wel
de beide prinsen Albert Badoe en Boudewijn Soera, beiden aanzienlijk
gegroeid sinds het vorig jaar, en ditmaal beiden gekleed met een
lange pantalon en een rond zwart hoedje, gelijk echte Europeanen.
Een man volgde het viertal op de hielen, een reusachtig valies op
zijn schouders dragend.
't Was eerst, onder het volk, een ogenblik van stomme verslagenheid.
Allen herkenden de twee prinsen die, tegen elkaar gedrongen, rechts
en links wantrouwig-schuwe blikken wierpen; allen begrepen aan
Massijns houding dat hij ze als uitdagende verrassing had doen
meekomen, om te zien of men nu nog eens zo brutaal met hen de spot
zou durven drijven. Doch neen, iets dergelijks zou ditmaal niet
geschieden. Het volk wist nu reeds te veel af van Congoland, de
zwarte huid van de Afrikanen verwekte geen hoongeschreeuw meer. Een
dof rumoer ging zwellend door de straat, de honderden toeschouwers
volgden, met het getrappel van een kudde, Massijn en zijn gezel
|