-reiziger wendend:
--Meneer, sprak hij met zijn vriendelijkste glimlach,--gaarne
willen wij vaststellen dat er in uw voordracht niets zedenschendends
is, maar, als het er voor u niet op aankomt, zouden wij toch liever,
om niemands, ook misschien overdreven kiesheidsgevoelens, te
kwetsen, dat gedeelte van uw interessante voordracht zien achterwege
blijven.
Opnieuw was er een ogenblik volkomen stilte, even gestoord door de
stem in de achtergrond, die nogmaals vrijpostig tot de redevoerder
riep dat hij maar ongestoord zou doorpraten. Maar terwijl meester De
Vreught zich rood van toorn tot de beroerde kerel omkeerde en
dreigde hem aan de deur te zetten, slaakte Kinel een brutale
spotlach en antwoordde hij, schouderophalend:
--Joa! ...zu! ...O, maai as da precies gelaaik, zulle! Maai kan da
volstrekt nie schele!
En, na een tweede spotlach en enkele gefluisterde woorden tot
Massijn, zette hij met een ander onderwerp zijn voordracht door.
Deze liep overigens op een einde. Kinel vertelde nog enkele
bijzonderheden van middelmatig belang, en, als slotrede zich
halvelings tot Massijn wendend, sprak hij de lof uit van de jeugdige
reiziger, die weldra naar het verre land zou vertrekken om onder de
barbaarse volksstammen de weldaden van de beschaving te verspreiden.
Het storend incident van zoeven was vergeten; de ganse zaal, in
geestdrift vervoerd, hing op dat ogenblik, zoals meester De Vreught
het naderhand noemde, aan 's sprekers lippen. De heren knikten
gewichtig met het hoofd, de vrouwen waren bleek van ontroering,
moeder Massijn en Fietje barstten plotseling in tranen los. En toen
Kinel, Massijns beide handen vatte en die hartstochtelijk schudde,
hem met een dreunende stem goede reis en veel succes wensend, toen
stond het ganse publiek als een man op en brak het in daverend
gejuich en handgeklap los.
Vruchteloos poogde Massijn, die bleek zag als een doek, ook enkele
woorden van dankzegging te stameren: applaus en gejuich smoorden
zijn woorden; hij kon enkel, evenals Kinel, groetend buigen, terwijl
zij beiden, met de prinsen, naar de deur achteruitweken. Alleen op
de drempel, toen de anderen reeds verdwenen waren, keerde hij zich
een laatste maal om; en riep luidkeels, met trillend uitgestrekte
arm:
--A...adieu! Adieu! et me...erci!
VIII
De plechtige dag was eindelijk aangebroken.
Om acht uur 's morgens kwam het open rijtuig van Samson, de Bavelse
stalhouder, voor het huis van de weduwe Massijn sti
|