--Joa, maainsche, zu gebuirt da doar! voer de spreker plat voort.--
En de waaive, die van niets beiters weite, komen doar volstrekt nie
teigen in opstand, woarschaainloaik omdat zen uuk wal voele dat het
er toch nie mee zou boate...
Een dof geraas liep door de zaal, het mansvolk grinnikte met schalks
genoegen, en in de achtergrond vernam men weer de stem van de
blikslager Blink, die schertsend een opmerking maakte, terwijl
integendeel onder het dames- en vrouwenpubliek als een beweging van
ongemak plaatsgreep, begeleid door gekuch en schuins-verlegen
blikken in beschaamd-blozende gezichten.
--Maai persuunlaaik, riep luider de reiziger,--as het gebuird langs
den Kimbiri een Arabischen chef te ontmoeten die mier dan
vaaifhonderd waaiven had!
Er ontstond in de zaal een geluid van verschoven stoelen, en
plotseling, als door een zelfde automatische springveer bewogen,
rezen de drie juffrouwen Balcaen van hun plaats op. 't Was een kort
ogenblik stomme verslagenheid. Meester De Vreught slaakte een oh!
van ontsteltenis en de spreker onderbrak even zijn voordracht,
terwijl de drie, ruim vijfenveertigjarige juffrouwen, stijf en
genepen, met neergeslagen blik en vurige wangen schuins uit de
stoelenrij drongen en de zaal verlieten.
Massijn, de beide handen uitgestrekt als om een ramp te bezweren,
was opgestaan. De spreker, heel even maar gestoord, verklaarde
doodkalm met een veranderde stem:
--Doames en hiere, ik mien te bemerke dat er hier meinsche zaain die
op zekere punte nogal lichtgeroakt zaain. Maai dunkt nochtans dat ik
niets gezeid heb da nie gehoord mag worde.
--De...e zeden van de wilden, mo...ogen immers niet vergeleken
worden met de onze, stamerde Massijn in de drukkende stilte gans
ontroerd en tevens prat voor de eerste maal van zijn leven tot een
groot publiek te spreken.
Aller ogen waren beurtelings op het viertal om de tafel en op de
drie naast elkaar staande ledige stoelen van de juffrouwen Balcaen
gevestigd; de stilte werd benauwend. De angstige blikken van Badoe
en Soera gingen heen en weer van het roerloos publiek naar de
gesloten deuren en vensterramen.
--Tut! tut! tut! laat die domme kwezels lopen en ga voort, riep
eensklaps een brutale stem achteraan in de zaal.
Meester De Vreught, verontwaardigd opstaand, berispte streng de
vermetele onderbreker. Toen raadpleegde hij haastig en in stilte
zijn gezellen Spittael en Potvlieghe, die goedkeurend met het hoofd
knikten. En, zich tot de Afrika
|