den schotel liet vallen. En in
die benauwende stilte staakte Eulalie eensklaps het breien, keek
weer tot haar minnaar op, slaakte een zucht van komische wanhoop en
sprak, na een kort, gedwongen lachje en een trage hoofdschudding:
--Kijk, kijk, kijk, ik kan niet peinzen waar gij het toch altijd
uitzoekt! Wat al konten zult gij nog uitsteken!
Gebelgd, geergerd, met toornig schitterende ogen, was Massijn deftig
opgestaan en had hij zijn stoel weer achteruitgeschoven. Een
ogenblik staarde hij haar roerloos, met bevende lippen aan; en dan,
de stem verkropt, terwijl zijn aangezicht van gramschap scheen te
zwellen:
--Ko...o...konten!... ko...o...kokonten! Ik vind dat ge wel
zee...eer onbeleefd zijt, weet ge, Eu...Eulalie!...
En plotseling, gerevolteerd:
--Wee ...ee...eet gij hoe ik zulke smaad be...beantwoord? vroeg hij,
bijna dreigend, in de drukkende stilte van de herbergzaal, waar
zelfs bazin Vleurick van ontzetting 't erwten doppen had gestaakt.
--A... alzo zie! riep hij. En statig keerde hij zich om en stapte de
deur uit.
IV
Sinds die dag was het, dat men van lieverlede bij Massijn een totale
verandering van gemoedsstemming, een echte morele omwenteling kon
waarnemen.
Na ongeveer een week mokken, gedurende welke de ontzettende
gebeurtenis van het prinselijk bezoek langzamerhand in het dorp
vergeten raakte, was hij naar _Het huis van Commercie_ teruggekeerd en
had hij zich met Eulalie verzoend, omdat die stille, sinds jaren
aanslepende liefde toch als iets onontbeerlijks in zijn leven was
geworden: maar, behalve dat, o ja, enorm was de verandering.
Men zag hem niet meer, zoals vroeger, de schaarse vreemdelingen, die
te Akspoele kwamen, opzoeken en er glorieus mee van herberg tot
herberg rondlopen; hij scheen zich eensklaps om niemand meer te
bekreunen, noch geen het minste belang meer te stellen in wat er op
't dorp mocht omgaan. Men ontmoette hem enkel nog langs de straat op
de uren, dat hij naar het kantoor van meester Potvlieghe ging of
ervan terugkeerde en vaak gebeurde 't nu dat hij zelfs 's zondags op
Akspoele niet bleef, maar met de eerste trein langs Bavel naar de
stad reed, en slechts laat in de avond terugkwam, doorgaans met een
lijvig vierkant pak onder de arm.
--Wat is er met Massijn! wat haalt hij zich nu in 't hoofd? vroegen
de dorpelingen zich met verwondering af. En toen de een of ander hem
soms vroeg wat hij nu toch deed in de uren, die hij eertijds in
't gezelschap van zijn
|