galop,
En wendt u in den zael, en lacht mij tegen.
Zoo wentelde eens een bolle baar naar land
De Schoonheid zelf, de blanke, uit schuim geborene,
Met lokken als uw gouden lokkenvloed.
Heil mij, den tot aanbidding uitverkorene!
Hadde in mijn hart uw ros den hoef geplant,
Zoo 't u kon redden, waar mij 't sterven zoet!--
XV
HARMONIE
De maan blinkt door den zwarten bouwval henen
En laat haar zilver glijden langs de duin,
Door de Ourthe omkabbeld en gekroond met puin:
Getrotste grootheid in bemoste steenen.
Hoe smelt het bruine licht in 't lichte bruin!....
Hoe ruischt de stroom! Het woud, in nacht verdwenen,
Schijnt aan den nachtegaal het oor te leenen,
En nijgt eerbiedig looverdos en kruin.
En gij, Mathilde! uw lied rijst naar den hoogen...
De ziele der natuur, in u gevaren,
Uit zich door u in deze zalige uur!
In elke star meen ik uw blik te ontwaren,
En duizend starren tintlen in uw oogen....
Ik min Natuur in u, u in Natuur!--
XVI
EEN HANDKUS
Ik mag die slanke handen zoetjes streelen,
Als zwoele wind de blanke duiveveeren.
't Zijn lelies, waar de schaduwen om spelen;
Gekruifde golfjes, die de meeuwen scheren.
Ik druk ze, en zal hun wederdruk niet weren,
Ik wil, ik wil ze kus op kus ontstelen.
Een warme handedruk zal ze niet deren,
En deerde ze al, een handkus zou ze heelen.
Gedoog, dat aan die sneeuw mijn wang zich koele,
En dat mijn lippen 't warme dons beroeren,
En dat ik dan nog eens mijn straf gevoele!
Gij weet, die straf, toen ik mij liet vervoeren,
En in het kussen uwer hand volhardde,
Toen gij met de andre door mijn lokken warde'.
XVII
DE SCHIETBEEK
In 't breede lommer van de lage boomen
Glipt, glipt het beekje langs de holle boorden;
Het streelt de blonde bloemen aan zijn zoomen,
En zingt een lied vol murmelende akkoorden.
Toen kost gij, lieve, uw lust niet meer betoomen,
Maar waadde' door de golfjes, die bekoorden:
Zij wijken, nu zij bij uw voetjes komen,
En kussend fluisteren zij liefdewoorden.
Hoe fronsen zich die gladde rozenvoeten
In 't rimpelend kristal.... O, laat mij beiden,
Om met een voetkus mijn vorstin te groeten!...
En 'k liet het linnen van haar voeten drinken
Het water, weenend om het wreed verscheiden,
En zag haar oog van frissche blijheid blinken.--
XVIII
MADONNA
Hoe minzaam heeft uw koozend woord geklonken,
Uw zilvren woord, maar al te goed verstaan!
'k Zag in uw oog een glimlach en een traan,
Bl
|