h aan een roeping, onbewust, voldaan;
Wellicht, schoon ik tot u mij nimmer richtte,
Gevoelt gij, wat mij trof, ook u doordringen:...
Neem daarom, als ze zijn, deez' liedren aan!
CV
AAN DEN LEZER II
Toen nog niet was, dat waar ge thans op tuurt,
Dacht ik: wat zult ge een ander 't hart ontblooten,
Dat zich in honderd klanken heeft ontsloten,
En uit het wrangste honig heeft gepuurd!
Toen heeft in mij een stem mij aangevuurd,
Die sprak: "Gij juichte' in wat gij hebt genoten,
Wat waar en schoon docht, hebt ge in 't lied gegoten
Geheel uw aard heeft zang en stift bestuurd.
Uw lied zegt, wat ge woudt: gij moet het geven,
Wat deert u, dat een ander 't oog laat gaan
Op wat gij wrocht, en 't vonnist.... als een leven!?
Gij hebt, als dichter, niet vergeefs bestaan,
Als 't een bekoort, en stijft in moed en streven!"--
Neem daarom, als ze zijn, deez' liedren aan!--
CVI
[Greek: Deine Theos]
Met weekblauwe oogen zag de oneindigheid
Des hemels naar den donzen rozenglans,
Waar Zij in daagde: een breed-gewiekte krans
Van zielen had zich onder haar gereid.
Een geur van zomer-bloesems begeleidt
Den zang der zonnen--duiven--die heur trans
Doorgloren in eerbiedgen ronde-dans
Om Haar, wier glimlach sferen groept en scheidt:
"Schoonheid, o Gij, Wier naam geheiligd zij,
Uw wil geschiede; kome Uw heerschappij;
Naast U aanbidde de aard geen andren god!
Wie eenmaal U aanschouwt, leefde genoeg:
Zoo hem de dood in dezen stond versloeg....
Wat nood? Hij heeft genoten 't hoogst genot!"
CVII
AAN DE SONNETTEN
Sonnetten! nu der menschen oog zal staren
Op u, en elk zal vonnis wijzen mogen,
Die denkt, nu bigglen tranen uit mijn oogen,
Die, in de toekomst, lof en schimp ontwaren.
Daar zijn er, die als schoonheid niet gedoogen,
Wat zich als grootsch hun niet wil openbaren,--
En wijken zie ik reeds, in breede scharen,
Wie 't schoone in 't kleine alleen houdt opgetogen.
Daar zullen menschen zijn, die op u wijzen,
Als dat, waar zij geloof en liefde aan stieten....
Sonnetten! zelden zal men u slechts prijzen.
Die zal u dom en onbegrijplijk noemen,
En gene als boos en goddeloos verdoemen....
Sonnetten, klinkt! U dichten was genieten!
DE SCHIM VAN P. C. HOOFT
DE SCHIM VAN P. C. HOOFT
Aan Dr. W. =Doorenbos=
Ik heb de schim des drossaarts aangeschouwd.
Groot schreed hij voort, het lokkig hoofd omblonken
Van ronden gloed en geluw-glanzend goud,
Gelijk een god, i
|