lei
Met een gloed van zonnig smaragd.--
Mijn handen rusten op de uiterste kusten
Der aarde, als, in roerloos peinzen,
--Een bonte gedachte--ik mijn liefde verwachte...
Die mij achter de zon zal doen deinzen.
'k Zie, 's nachts, door mijn armen de sterren zwermen
En het donzige wolken-gewemel,
En de maan, die mij haat, en zich koestert en baadt
In den zilvren lach van den hemel.--
Mijn pauwe-pronk.... is de dos, dien mij schonk
De zon, om den sterfling te sparen.
Wien mijn lichtlooze blik zou bleeken van schrik
En mijn droeve gestalte vervaren.
Nu omspan ik den trans met mijne armen van glans,
Tot mij lokt Zefier's wapprend gewaad,
En ik henen-duister naar 't oord, waar de luister
Der lonkende zon mij verlaat.--
Ik ben geboren uit zonne-gloren
En een vochtigen zucht van de zee,
Die omhoog is gestegen, op wieken van regen,
Gezwollen van 't wereldsche wee.--
Mij is gemeenzaam, wie even eenzaam
Het leven verlangende slijt,
En die in tranen zijn vreugde zag tanen....
Doch liefelijk lacht, als hij lijdt!
OVERIGE GEDICHTEN EN FRAGMENTEN
ONDER 'T LOOVER
Zie naar de loovers, melieve! die luchtig
Glinstren in den zonneschijn--
Zie, hoe ze zweven en beven, en vluchtig
Schaduwen schilderen, grillig en fijn,
Op de zonnige zoden!
Zie, hoe het blauw, aan den hemel ontvloden,
Schittert tusschen groen en geel!
Vlinders in 't loover-gewemel gevloden,
Blinken als bloesems op wiegenden steel,
Bang dat vinken ze vingen.
Hoor, hoe de vogelen fladdren en zingen
Liefde, leven, lente lof!
Voel u de lente als een luwtje doordringen!
Dan wordt uw leven uw lente te dof,
Dan verlangt ge te lieven.--
DRIE LIEDJES
I
Als ik, van uw effen voorhoofd,
De verwarde lokken strijk,
En, mijn handen aan uw slapen,
U in de oolijke oogen kijk....
Voelt ge dan, mijn blonde meisje,
Dat ik ziels-gelukkig ben,
Schoon ik niet, met radde lippen,
Al mijn zaligheid beken?
Zouden duizend woorden kunnen
Zeggen, wat ik tot u zeg,
Als ik op die volle lokken
Zegenend de handen leg?
Arme taal, die uit moet spreken,
Hoe gij innig mij bemint,
Als ge, 't kopjen aan mijn schouder,
Schreit als een gelukkig kind!
Als ik uwer lokken zijde
Van uw effen voorhoofd strijk,
En, mijn handen aan uw slapen,
U in de oolijke oogen kijk--
Dan gevoel ik me uw behoeder,
En--wat u geen woord verkondt--
Al mijn hoop spreekt en mijn liefde
In de kussen van mijn mond.
II
'k Wil u eens wat zeggen, bl
|