t!"--
Een uil, vol wijsheid, zag ik stilte wenken;
Die sprak: "Verdraagt elkaar, en weest niet zot,
Daar wij ons, allen, God met vleugels denken."--
AVOND
Wanneer in ademloozen schemerschijn
De vleermuis zwijgend wiekt in lage kringen,
En de aarde staart naar de eerste tintelingen
Der zilvren spangen van het nachtgordijn;
Als dan door 't loof de luistrende jasmijn
De luwtjes geur'ge wiegeliedren zingen,
En sluimer daalt op breede duivezwingen...
Dan is het zalig, om alleen te zijn.
Dan is het zalig, 't lachend oog te luiken,
Waar fulpen rust op neerzijgt, die verkwikt,
En leeft van 't zoete liefdedroomen sluiken.
O, driewerf zalig, wien het werd beschikt,
Om in de zee der sluimring neer te duiken,
Als daar een lief gelaat hem tegenblikt!
LEVENSWIJSHEID
Gelukkig zijn en toornig tevens gaat niet:
Wenscht gij geluk, dan moet gij dus niet toornen
Geniet den geur der roos, ontzie haar doornen:
Raak haar niet aan, en zie, de doorn bestaat niet....
Wijt het uzelven, zoo gij wrokt; het baat niet,
Of gij al bloesems eischt van de verkoornen
Tot dor-zijn. Laat de uit menschenzaad geboornen
Slechts mensch zijn; verg niet meer, en haat niet.
Wilt gij den schaterenden bergstroom stremmen...
Hij sleurt u voort, en solt u, trots uw krijten--
O, dwaas! wat wilt gij het ontembre temmen?
Wilt ge op albast uw brein te bersten splijten,
Zoo tracht de goede menschheid om te stemmen--
Wil ze als zij is.... en haar valt niets te wijten!
DONKERE OOGEN
EEN ALBUMBLAD
Oogen, in wier diepte helle nacht
Droomt en lokt, als er de rust uit lacht--
Grondeloozen, gij, die smeekt en smacht,
Al wie oogt naar u, droomt met u mede....
Voor uw tooverende wonder-macht
Wordt de ziel van mannen zonder kracht,
En wiens kracht uw kracht ten onder bracht,
Diens geheele ziel wordt eene bede.
Aan het vreedzaam hart rooft gij den vrede,
Maar gij schenkt hem weder, onverwacht--
En wien gij de weelde toe-bedacht
Van uw blikken, zoo fluweelig-zacht,
Dien omspannen zij van lieverlede,
En hij slaakt een lang-gezuchte klacht,
Doch een vreugderijken juich-kreet mede.
U te zien, is schoonheid zelve ontwaren,
En, waar zij op donzige englen-schacht
Nederstrijkt, om zeegnend rond te waren,
Daar versterft de haat, en geurt de zomer-pracht
Der liefde.... Donker oog, blijf dikwijls op mij staren!
EEN DROOM
Een droom--als maneschijn--in zilvren wade
En breedgewiekt, heeft mij, toen ik verwezen
|