, nu hij de kim ontwaart,
Die zich aan blauwe duisternissen paart,
En berg en bosch en zonneglans ziet tanen.
Het wolkje gaat, de wind, het water gaat:
De dag heeft reeds den zonnekus ontvangen
Aan de overzij der kim, waar de echtkoets staat.
En ik gevoel een ongekend verlangen;
Ik blijf aan 't meer, dat de' oever kabb'lend slaat...
En wilde weer Mathilde aan 't harte prangen.
XLVIII
MACHTIGE AANDRIFT
Neen, groenend woud en duizend zangerkelen!
Neen, lachend meir, waaruit de lisschen doemen;
Neen, rozen, wie de nachtegalen roemen!--
Ik kan niet, lokkend loover der abeelen!
Gij wilt me uw zoetste vreugden mededeelen,
En wellicht zult gij mij ondankbaar noemen...
Mij trekt, mij trekt de schoonste bloem der bloemen:
Mathilde's beeld komt ziel en zinnen streelen!
Zij, die, waar 'k eenzaam was, was aan mijn' zijde,
Die altijd om mij henen scheen te zweven,
En 't lage deed ontvlien ten allen tijde,
Die mij doet zien, wat schoon is en verheven,
De vrouwe, wie ik ziel en zangen wijde,
Haar moet ik weerzien... koste 't ook mijn leven!--
XLIX
WAS DAT EEN LIED
Zij is verdwenen in het lichtend duister,
Ver in de verre verte, en nimmer keert,
Goddank! helaas! die stonde, die bezeert,
Bezielt, bezaligt... 't Noodlot brak den kluister,
Den zachten, die twee helften samen-meert
Tot een geheel van liefde, leven, luister....
Het scheidensuur van tranen en gefluister
Vlamt door de ziel, die scheidend minnen leert.
Mijn oog staart naar de verre nevelbanken,
En staart beneveld naar den blauwen boog,
Van tranen grauw... het regent op mijn handen.
Was dat een lied, dat door mijn boezem toog?
Die klagend-teeder-blijde vogelklanken--
Ik hoor ze, en voel ze in traan en ziele branden!
L
MIJN HART
En met gespannen wieken hangt hij zwevend,
De Sfynx, op geuren, boven de' open mond
Der blonde bloem, en in den diepsten grond
Der keel wringt hij de tong, naar honig strevend;
En de elzen, waar zich 't geiteblad door wond,
Omhelzen 't stoeiend paar, van vreugde bevend,
En hen omhelst de Nacht, een wade wevend
Van zilver, die om boom en bloem zich rondt.
En voor heur honig koopt de bloem zich kroost;
En voor 't bevruchten koopt de vlinder honing,
Wanneer het duister met het maanlicht koost:
Zoo wisselen zij giften en belooning,
't Geluk ontkiemt uit droefenis en troost--
Mijn hart! Mijn hart! zoo wil de minbetooning....
LI
KUPRIS IN 'T WOUD
Het woud, gewor
|