FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   24   25   26   27   28   29   30   31   32   33   34   35   36   37   38   39   40   41   42   43   >>  
over mij gebogen. Hij lacht mij aan, ontplooit de wieken wijd... Ik hoor een sluimerende melodie, En weet niet, wat mij lood-zwaar viel op de oogen.... LXXXIII DE STROOMVAL Gelijk wanneer men de armen strekt, en schrijdt, En ziet, maar zonder zien, en denkt aan spoken, --Die zijn, waar niets is, en wier schaduw glijdt In 't Niet, als iets, wat licht geeft, wordt ontstoken,-- Zoo is het nacht. Een schal klinkt wijd en zijd, Daar waar des daags men ziet den stroom-val koken,-- Een dof gegrom van bruisend rotsen-strooken Dreunt, met het klaatren als in worstelstrijd. En 't is, of 't spattend schuim, den nacht besproeiend, Met bleeken glimp het zwoele duister splijt.... Daar knalt de donder, 't donderen ten spijt Des stroom-vals, over kolk en afgrond loeiend-- En bij de schelle schicht, die 't zwerk door-snijdt, Prijkt daar de waterval, in zilver gloeiend. LXXXIV DORPSDANS De vedel zingt, waar roos en wingerd-ranken Verliefd omhelzen 't huis des akkermans, En gloeien in den avond-purper-glans,-- En twintig menschen rijzen bij die klanken; Het avond-maal heeft uit: van disch en banken Verdween der jonkheid blij geschaarde krans,-- De vlugge voeten reien zich ten dans, En de arm buigt om de leesten heen, de slanken: Daar tripplen zij en stampen naar de maat, Terwijl de kroezen op den disch rinkinken,-- En naar de wangen stijgt het vroolijk bloed: Den oude, die daar op den dorpel staat, Ziet men de vreugd uit lachende oogen blinken, Tevreden, dat hij leeft, en leven doet. LXXXV AVONDGROET Vaarwel, vaarwel, gij, zon, die ondergaat In purpren vlammen-zee en gouden verven! Ik zie u niet meer in de bergen sterven, Waarop het donker woud te pronken staat! Vaarwel, vaarwel nu, die de bloemen baadt, Gij, stroomen! Ook uw aanblik zal ik derven, En rotsen, die mij langs uw voet zaagt zwerven: Verheven waereld, die ik thans verlaat! De schoot der vlakte in effen-groen gewaad Begeert me.... en zal mijn liefde niet ontnerven: Zij leeft in u, voor wie mijn boezem slaat. Kon schoonheid in mijn hart een plaats verwerven.... Denkt gij, Natuur, dan, dat die u ontgaat? Gij zult met mij, en met mijn zang, er sterven! LXXXVI NACHT 't Is zomer-nacht. De glinsterende stoeten Der starren wijken rondom, eindloos-diep;-- 't Was, of de stilte plechtig tot mij riep: "Bid! op de starren rusten Godes voeten!".... Ik weet, ik weet niet, wie de wereld schiep,
PREV.   NEXT  
|<   24   25   26   27   28   29   30   31   32   33   34   35   36   37   38   39   40   41   42   43   >>  



Top keywords:

vaarwel

 

Vaarwel

 

sterven

 

rotsen

 

stroom

 

voeten

 
starren
 

verven

 

Waarop

 
bloemen

pronken

 

bergen

 

donker

 

vroolijk

 
dorpel
 

stijgt

 
wangen
 

stampen

 

Terwijl

 

kroezen


rinkinken
 

vreugd

 

ondergaat

 

purpren

 

vlammen

 
AVONDGROET
 

blinken

 

lachende

 

Tevreden

 

gouden


vlakte

 

LXXXVI

 

stoeten

 

glinsterende

 

Natuur

 
ontgaat
 

wijken

 
rusten
 

schiep

 

wereld


plechtig

 
eindloos
 

rondom

 

stilte

 

verwerven

 

plaats

 
waereld
 

Verheven

 
verlaat
 
schoot