FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   20   21   22   23   24   25   26   27   28   29   30   31   32   33   34   35   36   37   38   39   40   41   42   43   >>  
fder stede, waar heur wonde bloedde, En onder 't berkeloof klinkt, blij te moede, Het lied des levens op het kruis des doods: Een vogel zingt er van Geloof en Hopen, En jubelt in de loover-schauw zijn zang-- En 't hart der rozeknop gaat luistrend open: En 't wordt den zwerver in den boezem bang; Hij voelt de tranen langs de wangen loopen, En plukt een roos, en gaat met zachten gang.. LXIX EEN LUWTJE Nu voelt men warme geuren om zich walmen, En warmte door de koele boomen wuiven,-- De snelle vliet schijnt moede voort te schuiven, En in het matte schuiven nog te talmen; Op de' akker buigen zich de blonde halmen Ontzenuwd, en beschutten met haar kuiven 't Viooltje, dat geen vlinder komt bestuiven, En dat de hette tusschen 't graan voelt dwalmen; De mensch, in 't malsch en mollig mos gezonken, Trekt uit de zwarte schaduw niets dan zwoelte, Hij hijgt naar koeler adem, droomt van koelte.... Daar doet een bries de abeele-loovren trillen, De lauwe vliet en 't riet van weelde rillen.... Natuur heeft leven uit de lucht gedronken! LXX HET OOG VAN 'T WOUD Nu zwijgt het zwerk, maar dreigt zoo zwart als nacht; En 't woud, van vreeze stom, smeekt manestralen, Die uit de donderwolk niet kunnen dalen, En waar de regen-dronken roos naar smacht. Nacht woont in 't woud en droevig druppelt zacht, Van 't zwarte looverdak der donkre zalen, Een beek van tranen, die door 't mos gaan dwalen Naar 't zodenleger, waar de dood hen wacht. Daar schittert ginds een ster van rossig goud, Als een robijn in maagde-lokken flonkert: De kleine stulp gelijkt het oog van 't woud.-- In 't geen begin noch einde omsloten houdt Wordt Liefde! Gij, door niets ter aard verdonkerd, Zie! hoe die zee van duister 't stulpje ontvouwt! LXXI MANESCHIJN De zon der nacht kwam uit de bergen klimmen, En zoomt met zilver de afgedoolde wolken: Het water wentelt ze in zijn blanke kolken, En doet ze in kabbelende rimpels glimmen; Door 't glanzend bergwoud dolen doffe schimmen, Die, slank en trillend, bosch en berg bevolken... De stilte alleen kan al die rust vertolken: De nacht houdt de' adem in; de rotsen grimmen: Aan ieder sprietje bleef een dauwdrup hangen,-- De hitte werd door de' avonddauw gevangen, En geurt er mede uit de aard, die liefde wademt; De mensch luikt vol genot de droomende oogen, En 't luwtje, als liefde, al zoetjes aangevlogen, Heeft kussend hem den sluimer ingeademd... LX
PREV.   NEXT  
|<   20   21   22   23   24   25   26   27   28   29   30   31   32   33   34   35   36   37   38   39   40   41   42   43   >>  



Top keywords:

tranen

 

schuiven

 

liefde

 

zwarte

 

mensch

 

verdonkerd

 

duister

 

Liefde

 

omsloten

 

donkre


dwalen
 

zodenleger

 

looverdak

 
smacht
 

droevig

 

druppelt

 

lokken

 

maagde

 
flonkert
 

kleine


gelijkt

 

robijn

 
stulpje
 

schittert

 

rossig

 
kolken
 

hangen

 

avonddauw

 

gevangen

 

dauwdrup


rotsen
 

vertolken

 
grimmen
 
sprietje
 

wademt

 

kussend

 

sluimer

 

ingeademd

 

aangevlogen

 

zoetjes


droomende
 

luwtje

 

wolken

 

afgedoolde

 
wentelt
 

dronken

 

blanke

 

zilver

 

MANESCHIJN

 
klimmen