tiging
van alle voorname Staatsinrichtingen, getoond: het Krijgsgerechtshof en het
Muntwezen waren te Utrecht gevestigd; het Krijgsarsenaal te Delft; de
Krijgsschool te Breda; eindelijk in den Haag, waar reeds alle twee jaren de
Staten-Generaal bijeenkwamen, waren de Ministeries, de Rekenkamer, het Hof
van Adeldom en de Kanselarijen der koninklijke orden gevestigd. Deze
kritiek had de regeering, niet zonder grond, weerlegd, met te toonen dat
Belgie voortdurend het gevaar van eenen Franschen inval liep, 't geen dus
de vestiging der openbare instellingen in het Noorden noodzaakte, en met te
wijzen op zekere belangrijke uitgaven, welke zich de regeering in het
uitsluitend voordeel van Belgie getroost had. Aan de tegenwerping dat de
Hollanders alleen de groote Staatsambten bekleedden, antwoordde men door
eene andere lijst, die bewees dat de Eerste Kamer der Staten-Generaal, door
den Koning benoemd, dertig Belgen en zes-en-twintig Hollanders telde, de
Staatsraad twaalf Hollanders en elf Belgen, de Rekenkamer evenveel Belgen
als Hollanders, en dat de hoogste post des rijks, namelijk die van
Gouverneur-Generaal van Oost-Indie, bekleed was door een Belg, Burggraaf du
Bus de Ghisignies, tot groot misnoegen der hoogere kringen in Holland.
Die verklaringen konden echter niet opwegen tegen den indruk in Belgie
verwekt door de afkondiging der lijsten van den _Courrier des Pays-Bas_.
Men beschouwde zich als diep verongelijkt.
En nu, in zulk een toestand kwam eene verordening van 21en Juni 1830 den
zetel van het nieuwe Hooger Gerechtshof in Den Haag vestigen. Opnieuw
haalden de dagbladen der oppositie hunne statistieken uit den hoek; opnieuw
werd geschreeuwd over de Hollandsche overheersching. Overigens, er werd
klaar bewezen dat dit besluit onbillijk en onzinnig was, daar in tien jaar
de Belgische gerechtshoven vijf maal meer burgerlijke processen te
beoordeelen gehad hadden dan het Hof in den Haag. De hartstochtelijke
aanvallen der Belgische drukpers haalden haar nieuwe vervolgingen op den
hals; er was bijna geen enkel dagblad der oppositie, of een zijner
opstellers was voor de rechtbank gedaagd. En intusschen stortte
Libry-Bagnano de hatelijkste scheldwoorden en lasterlijkste aantijgingen
uit in _Le National_, over de tegenstrevers der regeering, zonder aanzien
van personen; zoodat verkleefde dienaars van het huis van Nassau zelf zijne
verwijdering aanraadden.
Ziehier hoe op 21en Juni 1830, de Oostenrijksche gezant, graaf de Mi
|