gen de _dictatuur_ van Van Maanen werd
des te driester, daar de regeering en het gerecht het hoofd verloren
hadden; en de gevallen van persovertredingen werden zoo talrijk, dat de
gevangenissen van dagbladschrijvers opgepropt waren. De drukpers, in hare
woede tegen de gehuurde penneknechten der regeering, ging alle palen te
buiten. Men aarzelde zelfs niet de populariteit van den prins van Oranje te
ondermijnen en hem op de lasterlijkste manier te beschuldigen: wanneer in
den nacht van 25-26 September 1829 de diamanten zijner echtgenoote in 't
paleis te Brussel op eene geheimzinnige manier gestolen werden, werden door
zekere vuige lieden plakkaten op de muren van Brussel gehecht, waarin de
kroonprins openlijk verdacht gemaakt werd.
Ondanks die gevaarlijke voorteekens uitte de Koning bij de opening der
Staten-Generaal te 's Gravenhage (19en October) zijne vreugde over de
blijken van genegenheid hem door de Belgische natie in zijne omreis
gegeven; hij kondigde enkele maatregelen aan voor 't welzijn van het
koninkrijk en drukte op het ontwerp van herziening der onderwijswet. Zoo
verzoeningsgezind was de troonrede, dat de Hollanders deze verklaring als
een aftocht der regeering aanzagen. Maar de Belgische afgevaardigden,
aangevuurd door de hevigheid der dagbladen en verbitterd wegens de
schandelijke drukking door de officieele ambtenaren op de laatste
verkiezingen uitgeoefend, hadden beslist de tienjarige begrooting te
verwerpen, indien de regeering aan al hunne eischen niet toegaf. De nieuwe
petities, die reeds op 15en November in de Staten-Generaal toekwamen en die
zoozeer de Hollanders verbitterden, waren niet van aard om de spanning
tusschen de Noordelijke en Zuidelijke afgevaardigden te verzachten. Aan De
Gerlache, die naar de audientie van den Koning gegaan was, om dezen tot
nieuwe toegevingen over te halen, sprak Willem I al zijne minachting uit
voor de liberalen, die hij heerschzuchtige woelgeesten noemde, en zijne
misnoegdheid over de nooit tevreden clericalen; de pers overlaadde hij met
smaadwoorden, en hij uitte zijne vrees voor die soort van geheime en
onverantwoordelijke tegenregeering, die voortdurend beroep doet op de
verderfelijkste hartstochten der onwetende en bijgeloovige massa. "Al de
rechtmatige eischen heb ik ingewilligd, ging Willem voort, doch ik wil niet
dat men de rollen omkeere. Indien het volk souverein is, kan de koning het
niet zijn, want twee onverantwoordelijke machten kunnen in den Staat niet
|