en voor hunne principes in dit samengaan met de ultramontanen, en Ch.
Durand gaf een pamflet uit in antwoord op de _Union_. Ook de Belgische
katholieken vonden het noodzakelijk, in een vlugschrift, hun gedrag bij
hunne Fransche geestverwanten te verrechtvaardigen. Doch de stoot was
gegeven. Ver van nu het hachelijke van haren toestand in te zien, volhardde
de regeering in hare koppigheid.
Toen de verzoekschriften zoo overvloedig op de banken van de
Staten-Generaal regenden, had Ch. Le Hon voorgesteld den Koning een adres
aan te bieden, om zijne aandacht op den staat van gisting in de Zuidelijke
Provincien in te roepen; het adres werd aangenomen door de Tweede Kamer
maar door de Eerste verworpen.
De wet op de instelling van de jury bij de rechtbanken, door de
vertegenwoordigers van 't Zuiden voorgesteld, onderging dit lot reeds bij
de stemming in de Tweede Kamer.
Alsdan ontstonden overal Grondwettelijke Vereenigingen of Comiteiten tot
herstelling der _Grieven_. Immers sedert October 1828 had de _Courrier de
la Meuse_ een statistiek opgesteld, waardoor, met overvloed van cijfers uit
officieele oorkonden, de partijdigheid der regeering bewezen werd in zake
benoemingen tot de openbare ambten. Op 7 ministers telde men slechts een
Belg, op 14 bestuurders in de ministeries insgelijks een; onder de 300
hoogere beambten der ministeries, vond men 17 Belgen. In het leger trof men
2377 Hollandsche officieren tegenover 417 Belgen aan; men insinueerde zelfs
dat de Belgen slechts tot hoogere graden klommen, in Oost-Indie "om aldaar
de bloedbelasting te betalen", terwijl men wist dat het aandeel der Belgen
in het koloniaal leger, gedurende den opstand van Dipo-Negoro op Java
(1826-1830), slechts een vijfde bedroeg. Overigens die zoo ongunstige
verhouding van officieren in de troepen, verklaart zich door het feit, dat,
bij de organisatie, van 't leger in 1814-15 en den oproep tot de
oud-militairen om zich aan te melden met hunnen vroegeren graad, veel
Hollanders en weinig Belgen zich aangeboden hadden; men voege daarbij dat
degenen die zich in de Zuidelijke Nederlanden met bestuurlijke of militaire
zaken ophielden, in zeer klein getal waren. Doch zooals zij voorgesteld
was, bleef die verdeeling der openbare ambten eene schreeuwende
ongerechtigheid. Sindsdien volgden nog andere statistieken die het
Hollandsch "nepotisme" geeselden en de openbare meening verontwaardigden.
Daarbij kwam nog het wijzen op de politieke overheersching va
|