rijdend en spelend op de citer; Orfeus, de
symbolische genius aller bouwkunst, die door rythmus en harmonie de
onbewerktuigde stof zich tot gebouwen verbinden doet. Aan hare kleederen
kunt gij zien, wie de anderen nabootsen. Sinte Katharina is er met het
radvenster, dat haar naam draagt, en Braga, de kunstenaar van het
Noorden, met Neith, Egyptische Adiene; ginds is Aholiab en Bezaleel en
Hiram van Tyrus, en meester Erwin von Steinbach, met eene puntige muts
als het ogief zijner kathedraal, en zijne kunstrijke dochter Sabina, en
zoovelen nog, wier namen belangrijke tijdperken teekenen in de
geschiedenis der bouwkunst. Dat schijnt wel Brunellesco, de eerste
moderne bouwmeester, en ginds Bramante, Palladio, Vignola. In het midden
staat eene reusachtige, padde overeind, met een witten mantel om en eene
gevederde kleine muts op den kop, en houdt een troffel in den poot,
waarmede zij zwaait en beveelt. De anderen noemen haar Borromini. De
wilde dansers houden op, en nu gaan zij van aardkluiten en steenen
allerlei werken maken, met daken en koepels en zuilen van champignons;
zij bouwen, maar komen niet verder, want anderen schoppen er tegen, of
trekken een der onderste stutten weg, en dan valt het opeengestapelde
weer in, en dan joelt en jankt en kijft het weer onder en door elkander.
Die in het midden roert nu met den troffel in een ketel, de brij wordt
dikker en taaier, het is eene pap van de steeds groeiende paddestoelen.
Nu gaan zij het deeg kneden en daarvan bouwen, en zij stapelen zuil op
boog en lijst op sokkel en alles op en over elkaar.
Hiii!! snerpt het als eene gierende windvlaag door de lucht, nu de bouw
is voltooid, en als eene draaiende hoos gaat het er weer omheen, tot de
kring van gemaskerde spoken, die elkander aan de hand houden en den rug
toekeeren, eene wentlende streep gelijkt. Het is een woeste sabbat.
* * * * *
Hier is het kind, hier is ons aller kind! zingen zij.
Van mij is de neus!
Ik verschafte de ooren!
De glinstrende oogen zijn mijne!
Ik gaf het de macht om zijne kaken op te blazen.
En ik die van alle vormen aan te nemen en nooit iets te zijn!
Ieder had zijn deel aan het kind. Zij brachten het in hun midden en
wierpen het elkander beurtelings toe, al sneller en sneller, den kring
rond, terwijl zij het doopten met een naam, waarvan zij ieder slechts
eene letter uitspraken, en leder gaf het eten uit den grooten ketel met
paddestoelen--brij; en bij ie
|