En als ik bij een angstig meisje
Mijn vijftiende zang ga zingen,
Dan wordt zij goedgunstig en geeft mij geluk
En vervulling van al mijn verlangens.
Wil zij mij verlaten, zoo zing ik een zestiende lied
Waardoor zij mij blijft verbonden,
Ik zal aan geen meisje ooit mededeelen
En aan geen vrouw vertellen
Mijn zeventiende, 't laatste lied.
Behalve aan Frigga, de vrouw aan mijn zijde,
Is 't slechts een enkele bekend.
Nu zong ik geheel mijn hoogen zang,
Die den menschen tot steun moge strekken.
Gelukkig is hij, die de liederen kan keren,
En den zijnen meedeelen mag.
Al zal het lang duren, Lodfafnir, voor
Gij ze ooit zelf zult zingen,
Verheug u dat gij ze mocht vernemen
En gebruik den zegen, dien ik u gaf.
Door u dit heil te doen hooren."
Lodfafnir vroeg aan Wodan, dat deze hem nog meer zou leeren, dat
heilzaam voor alle menschen was. Toen sprak Wodan tot hem:
--"Lodfafnir, luister dan naar mijn lessen, en doe uw nut met wat gij
vernemen zult. Gij hebt de runen van den Hooge gehoord,--luister nu
naar zijn levensregels.
Het allervoorzichtigste zult gij zijn bij het drinken van den
aaldrank, doch ook bij een vrouw, die getrouwd is, en bij schelmen
en dieven. Wanneer gij drinkt, roep dan de kracht der aarde te hulp:
deze bevrijdt u van een roes, zooals een huis bevrijdt van verwarring,
de maan van de woede, en runen van boosheid,--geef daarom aan de
aarde een deel van uw drank.
Lodfafnir, leer deze wijze les. Als gij gaat over landen en zeeen,
neem dan den noodigen mondvoorraad mee en wijk geen stap van uw
wapens. Wie honger heeft vindt geen vreugde in gesprekken, en niemand
kan zeggen hoe spoedig hij zijn speer noodig heeft. Geef aan uw vijand
geen vrede, zoodra u gevaar dreigt, en zie in een gevecht niet angstig
rond, want de schrik verandert iemand in een varken.
Een angstig man vermijdt het gevecht, alsof hij eeuwig bleef leven:
ook als hij de speer is ontsprongen weet de ouderdom wel waar hij
is. Aan mannen past een wakkere moed, tot de dood hen heeft getroffen;
en koningskinderen zijn dapper in den strijd, maar sober met woorden.
Heil den gever! Daar is een gast gekomen, waar zal hij zitten? Wie zijn
geluk zoekt op de reis heeft groote haast. Wie van buiten komt heeft
verwarming noodig voor zijn koude leden, wie
|