hebt niet, als Siegfried, een draak gedood, die schatten
bewaakte, en de rotsen van den goud-rijken Rijn zijn ver van uw
woning verwijderd."
Weland antwoordde den koning:
--"Kent gij Ladgud en Herwor niet, Lodwers rijke dochters, en Aalrune,
die een kind van koning Kiar is? Ik had nog grootere schitterende
schatten, toen ik met Alwijze zoo gelukkig was."
's Konings krijgslieden namen den gevangen Weland op en brachten hem
naar het paleis van Nijdhod. De koningin, die buiten stond, zag hen
aankomen en zij zeide tot zichzelf, terwijl zij naar binnen ging:
--"Het ziet er niet goed uit, voor wie daar uit het woud komt."
Nijdhod gaf den gouden ring, dien hij uit Welands woning medegenomen
had, aan zijn dochter Bodwild ten geschenke. Zelf echter behield hij
het scherpe zwaard dat aan Weland had toebehoord.
Toen sprak de koningin tot den koning:
--"Welands oogen schitteren als die van slangen. Zijn tanden zullen
van woede wel knarsen, als hij zijn zwaard ziet en den ring herkent
aan Bodwilds arm. Snijd hem de kniepezen door en laat hem zoo in
Zeestad zitten!"
Dit geschiedde. Men sneed hem de pezen van de knieen door, en hij werd
op een eiland gezet, dat in de nabijheid van het land lag en Zeestad
heette. Daar moest hij voor den koning allerlei sieraden smeden,
en niemand durfde hem te naderen als de koning alleen.
Slapeloos zat er Weland en hanteerde den hamer. Hij dacht hoe nu aan
Nijdhods gordel het glanzende zwaard hing, waarvan hij de snede had
geslepen zoo goed hij kon, dat hij gehard had met hamerende handen,
en dat hem nu ontnomen was en nooit meer in zijn werkplaats zou worden
gebracht. En hij dacht aan den roodgouden ring van zijn heerlijke
Herwor,--en die nu aan Bodwilds arm blonk.
Zoo zat hij en smeedde sieraden voor Nijdhod, knarsend van woede,
onmachtig tot wraak.
Maar op zekeren dag kwamen Nijdhods jeugdige zonen naar Welands
werkplaats. Voorzichtig slopen zij naar binnen, openden de kist, waarin
de kostbaarheden waren, en keken er in. Daar zagen zij schitterende
schatten, en zij vroegen schuchter aan Weland:
--"Is al dat glinsterende echt goud?"
Weland wendde het hoofd om en zag de beide koningskinderen. Toen
rijpte er plotseling een plan tot wraak, en hij zeide:
--"Kinderen, komt morgen heimelijk bij mij, dan zal ik u schatten
ten geschenke geven. Maar zegt het niet aan de knechten en meiden,
verbergt voor iedereen, dat gij bij mij waart."
Den volgenden morgen, al heel vroeg, z
|